De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1119 Aan Georgius Spalatinus
| |
[pagina 334]
| |
penheid niet door steekpenningen laten verhinderen het keizerschap toe te wijzen aan degene die hij als enige van alle huidige vorsten het meest geschikt achtte om deze last te dragen; hij heeft hardnekkig de massa's goud geweigerd die hem door de onzen werden aangeboden; hij siert en verrijkt zijn machtsgebied dankzij zijn buitengewone wijsheid en zijn ongehoorde vaardigheden, en dat niet ten koste van zijn buren, maar veeleer tot ieders heil; hij heeft de christenheid verblijd met een nieuwe universiteit,Ga naar voetnoot6. die hij in slechts enkele jaren van een marginale, kwakkelende instelling heeft veranderd in een bloeiende academie voor alle soorten taal en literatuur, zijn voorkeur voor de beste soort geleerdheid op zo'n manier matigend dat de verdedigers van de oude wetenschap geen reden hebben om zich over hem te beklagen. De letteren zouden zich ondankbaar tonen als zij voor de verdiensten van deze held geen monument zouden oprichten dat nooit ten onder zou gaan. Persoonlijk heb ik veel aan hem te danken, maar ik ben hem nog heel wat meer verschuldigd als ik zou spreken uit naam van de geleerde wereld. Ik kan slechts wensen dat mij in dit leven het geluk ten deel valt de beroemde vorst samen met zijn bloeiende universiteit te aanschouwen. Als er niets tussenkomt, zal ik in het najaar naar Duitsland vertrekken. Ik zal mijn best doen u allen daar te bezoeken, als dit tenminste veilig kan. Tot die tijd zal ik de beeltenis van de voortreffelijke hertog tot mijn dierbaarste bezittingen rekenen en met me mee dragen om er voortdurend van te genieten. Onlangs heb ik Philipp Melanchthon geschreven,Ga naar voetnoot7. maar op zo'n manier dat ik meende daarmee tegelijk aan Luther te schrijven. Ik bid dat de almachtige Christus de pen en de geest van Luther zodanig in bedwang houdt dat de evangelische vroomheid er de meeste baat bij vindt en degenen tot inkeer komen die uit zijn op roem en Christus te schande maken, die hun eigen voordeel zoeken en Christus verzaken. In het kamp van degenen die Luther bestrijden, tref ik veel lieden aan die meer begaan zijn met de wereld dan met Christus. Toch wordt er aan beide kanten gezondigd. Had Hutten, voor wiens gaven ik een grote zwak heb, zich maar wat gematigder uitgelaten! Ik zou willen dat Luther zich wat minder zou mengen in al dat strijdgewoel en de zaak van het evangelie op serene wijze zou behandelen, zonder zijn gevoelens te laten meespelen; misschien zou de zaak op die manier wat meer succes hebben. Zoals het nu gaat, wekt hij ook tegen de schone letteren haat op, wat voor ons rampzalig is en hemzelf niet vooruit brengt. Bovendien bestaat het gevaar dat het algehele zedenbederf, waarvan niemand zal zeggen dat er geen grootschalige remedie voor nodig is, meer en meer als een epidemie om zich heen grijpt. Het is niet altijd nodig de waarheid te verkondigen, | |
[pagina 335]
| |
en het maakt veel uit op welke manier men dat doet. Het ga u goed, voortreffelijke man, en beveel mij aan bij uw vorst. Leuven, 6 juli 1520 Erasmus, oprecht de uwe |
|