De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1115 Aan Joris van Halewijn
| |
[pagina 327]
| |
van de stoffelijke organen waarvan hij zich nu bedient. En hoewel er sommige processen zijn die de geest uitvoert met behulp van organen die in mindere mate aan het stoffelijke gebonden zijn, zoals begrijpen en zich herinneren, bestaat onder filosofen toch twijfel over de vraag of de geest, door de Grieken nous genoemd, in het lichaam wel iets kan uitrichten zonder hulp van een lichamelijk orgaan. U vertelt dat tot nog toe niemand uw behoefte heeft kunnen bevredigen, noch van degenen die hebben geschreven over de methode om Latijn te leren, noch van degenen die tegenwoordig in verscheidene uitgegeven boeken er blijk van geven hoe ver zij in die taal zijn voortgeschreden. Misschien zou zelfs Cicero uw behoefte niet bevredigen, zoals er evenmin gebrek was aan lieden in wier ogen Vergilius tegen de grammatica zondigde en Livius een barbaar was. Ik schaar mij noch achter degenen die met voorbijgaan aan alle grammaticale voorschriften een stijl proberen te ontwikkelen aan de hand van hun lectuur, noch achter degenen die zweren bij voorschriften en geen tijd aan het lezen van boeken besteden. Voorschriften moeten er zijn, maar niet te veel en van de beste kwaliteit; het overige kan men naar mijn mening ontlenen aan de beste auteurs, of aan mensen die zo met elkaar spreken als die auteurs schreven. Als deze methode iemand niet bevalt, zie ik niet wat men nog zou kunnen doen, behalve zijn toevlucht nemen tot rare toverformules en malle uiteenzettingen over geheimschrift, waarvan ik nog nooit heb gemerkt dat ze iemand tot nut waren. Dat de stijl van de hedendaagse auteurs onzuiver lijkt, ligt misschien aan de smaak van degenen voor wier believen we schrijven, of misschien aan het feit dat we ons nu en dan noodgedwongen met barbaarse auteurs bezighouden, van wie de wereld overloopt; wie weet komt het bovendien doordat de ware Romeinse stijl tegenwoordig zelfs bij de Romeinen niet in ere wordt gehouden, zodat men zich in dit opzicht weinig moeite getroost. Andere adders onder het gras zie ik niet. Ik zou uw opvatting eerder bijtreden als er iemand zou opduiken die zuiver Latijn zou schrijven zonder acht te slaan op enig voorschrift.Ga naar voetnoot6. Ulrich von Hutten houdt zich bij u op, een fijnproever van het Latijn en een edele, geleerde en beschaafde jongeman; met hem kunt u deze vraag beter bespreken. Ik kom zelf over twee dagen, als mijn krachten het toelaten, want ik ben ternauwernood van een ziekte hersteld. Dat is de reden dat ik deze brief heb gedicteerd en niet eigenhandig heb geschreven. Het ga u goed, weledelgeboren heer. Leuven, 21 juni 1520 |
|