De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1108 Van Juan Luis Vives
| |
[pagina 307]
| |
fisten wordt genoemd, mij weinig genegen waren. Maar de werkelijkheid bleek heel anders dan ik me in mijn overdreven vrees en argwaan had voorgesteld. Ik kwam niet vermoeid, maar verkwikt van mijn reis in Parijs aan en liet door mijn bediende aan mijn vrienden zeggen dat ik er was. Ze kwamen in groten getale toegesneld, begroetten me hartelijk en toonden zich verheugd over mijn komst. De dag daarop en de volgende dagen namen zij anderen naar me mee, sofisten van grote naam. Zoals het gaat, kwamen in de conversatie meteen hun studies ter sprake en ook de mijne. En ik maar mijn best doen vooral niets te zeggen over mijn brief aan FortisGa naar voetnoot2. (hij was er nota bene zelf bij), denkend dat ik die op een wel zeer ongelukkig moment had uitgebracht. Op zeker moment kon Fortis niet langer zwijgen over mijn brief aan hem. Alle aanwezigen moesten lachen en vertelden dat ze het werk niet alleen goedgunstig hadden opgevat, maar me bovendien niet weinig dankbaar waren dat ik zoveel moeite had besteed aan de weerlegging van die belachelijke dwaasheden. In Parijs waait nu een heel andere wind dat toen ik er filosofie studeerde,Ga naar voetnoot3. werd mij gezegd, al zijn er velen die het niet durven of aankunnen voorgoed afscheid te nemen van de rol die vroeger zo geliefd was en het acteerwerk dat zoveel bijval oogstte, en zich nog altijd richten naar het repertoire en het publiek van weleer. Ook vertelden ze dat sommige Spanjaarden door hun voorbeeld een krachtige aanzet geven om tot iets beters te komen: Juan Población, die zeer bedreven is in alle soorten wiskunde en zich ook met succes op de schone letteren heeft toegelegd; Francisco de Melo, die dit eveneens heeft gedaan, en Gabriel Aquilinus, voor wie hetzelfde geldt; en Juan de Enzinas, die heeft beloofd te zullen volgen. Deze jongeman is de scherpste debater van iedereen, ook in scholastieke disputen; treedt men hem met gelijke wapens tegemoet, dan beschikt hij over duizenden technieken om aan te vallen en terug te slaan, en over evenveel technieken om uit te wijken, te ontsnappen en zich ongrijpbaar te maken. Mij werd veel verteld over Dom Martinho van Portugal, een verwant van zijn koning. Van hem heb ik zelf nog meer kunnen zien en een beschrijving die hem recht doet, zou een hele brief vergen. Na van de sofismen te hebben geproefd, stond de bitterheid daarvan hem zozeer tegen dat hij zich geheel heeft overgegeven aan (of moet ik zeggen: gestort op?) de oorspronkelijke, waarlijk humane geleerdheid, vermoedelijk om met de zoetheid daarvan de bittere smaak van zijn tong af te spoelen. In die disciplines heeft hij grote vorderingen gemaakt. Omdat hij vermoedde dat ik op deze gebieden iets te betekenen heb, heeft hij me bijzonder welwillend, vriendelijk en behulpzaam bejegend. | |
[pagina 308]
| |
Het zou te ver voeren op te sommen wie ik allemaal heb ontmoet en welke eer mij te beurt viel omdat zij dezelfde mening over mij waren toegedaan: niet alleen vorsten en edelen, die de wetenschappen respecteren en beoefenen die passen bij hun levenswijze en hun stand, minderwaardige onderwerpen overlatend aan minderwaardige lieden, maar ook de voornaamste theologen van de universiteit. Je zou nauwelijks geloven hoe groot hun openheid is en hoeveel gunstiger ze alles beoordelen dan velen die jij kent. Weten ze iets niet, dan spijt hun dat; ze zijn niet afgunstig op wie het wel weet en moedigen degenen aan die zich de betreffende kennis eigen willen maken. Met hen heb ik getafeld, dikwijls en op aangename wijze. Aan tafel waren de gesprekken nauwelijks begonnen of jij werd in een of ander verband genoemd, en ook na de maaltijd ging het dikwijls over jou. Ach mijn Erasmus, ik zou het allemaal vertellen als jij het kon verdragen in een brief aan jou te worden geprezen. Schreef ik maar aan een ander! Tegen mijn zin moet ik daarom verzwijgen wat zij zeiden over Hieronymus die door jouw inspanningen zijn ware gedaante heeft herkregenGa naar voetnoot4. en over het Nieuwe Testament dat in zijn oorspronkelijke staat is hersteld, een werk dat de christelijke vroomheid meer profijt heeft gebracht dan alles wat de afgelopen duizend jaar in de scholen in uitgekraamd; ik moet verzwijgen hoezeer ze je parafrasen bewonderen, die de goddelijke boodschap van Paulus met meer duidelijkheid aan de man brengen, en hoeveel genoegen en voordeel ze ontlenen aan de Adagia, de CopiaGa naar voetnoot5. en je overige wereldlijke geschriften; ik moet verzwijgen hoeveel plezier iedereen heeft in de Zotheid, die niemand aanstoot geeft, ongetwijfeld omdat de gewichtigheid van die theologen taaier en sterker is dan die van anderen. Wat voel ik me lomp en onhoffelijk dat ik hierover moet zwijgen, wat ben jij hard dat je me dit oplegt! Maar er zal een tijd komen dat ik je niet langer gehoorzaam. Dit zul je toch moeten verdragen, of je wilt of niet: vanuit welke gezichtshoek zij je ook bekijken, steeds treed je als de beste naar voren, bewonderenswaardig en volmaakt. Ik kan je meer dan tien mannen uit hun rangen noemen die jou hun volle inzet, ijver, steun en toewijding beloven en aanbieden; ze zijn voor jou tot alles bereid, hun huizen staan voor je open als je daarheen zou gaan en hun middelen, personeel, rijkdom en vrienden staan tot je beschikking. Ze vragen je met grote aandrang door te gaan je verdienstelijk te maken voor de christelijke godsdienst en voor het intellectuele leven in het algemeen, zonder je te laten afschrikken door het geblaf van ongeletterde lieden; ze doen hun best om te voorkomen dat in theologische | |
[pagina 309]
| |
twistgesprekken over onzinnige onderwerpen wordt gediscussieerd. En zo gaat het ook werkelijk. Als iemand aan de Sorbonne komt aanzetten met een argument geweven uit de spinnewebben van Swineshead, fronsen de toehoorders onmiddellijk hun wenkbrauwen en tekenen ze protest aan: ze fluiten zo iemand uit en jagen hem de zaal uit. Hetzelfde gebeurt tijdens filosofische debatten: als een slimmerik raadseltjes komt opgeven, beladen met allerlei syncategorematische termenGa naar voetnoot6. waar een Etruskische waarzegger aan te pas moet komen om die te ontrafelen - iets wat elders zeer in de smaak valt bij het schamel geklede geleerdenvolkje - wordt hij tegenwoordig met geschreeuw, gejoel, gefluit en kabaal uit de zaal verdreven. Ik twijfel er niet aan dat jij je hierover verheugt in je liefde voor de betere soort studie en ik moet zeggen dat ik van het schouwspel heb genoten, al is de academische gemeenschap er nog niet in geslaagd dat soort sfinxen van zich af te schudden. Alles wat ik heb gezegd, heeft te maken met het plezier en de vrolijkheid die ik in Parijs in ruime mate heb ondervonden. Iets wat me niet alleen genoegen heeft verschaft, maar ook ten zeerste heeft bijgedragen aan het profijt van mijn reis, was dat het mij vergund was Budé te ontmoeten en te spreken - vroeger jouw vriend, nu de mijne, of liever de onze. Mijn hemel, wat een man is dat, of je nu kijkt naar zijn intelligentie, zijn geleerdheid, zijn karakter of zijn fortuin, die voor een dergelijk man als laatste komt, want hoewel die fortuin meer dan schitterend is te noemen, zinkt die toch in het niet vergeleken bij de omvang en de glans van zijn overige gaven. Hij is geboren in een positie van groot aanzien en geniet in zijn stand de hoogste achting, die hem toekomt als hoofd van zijn geslacht, en is bovendien voorzien van rijkdommen waarvoor iemand van zijn geboorte zich niet hoeft te schamen. Maar dit is niet de grond waarop hij moet worden beoordeeld, want zijn overige gaven verduisteren de ster van zijn fortuin en zijn afkomst, zoals de zon de hemellichamen aan het oog onttrekt. Het doet me plezier aan jou en over Budé te schrijven. De boeken die hij heeft uitgegeven, zingen zijn lof met een luide en heldere stem, en zelf bewonder en verheerlijk jij voortdurend zijn deugden, waarover ik veel liever van jou wil horen dan dat ik ze beschrijf. Wat heeft hij veel gelezen en met wat een toewijding! Alles wat hij tot op heden heeft geschreven, toont uitvoerig aan dat er niets is wat hij niet heeft gelezen en dat hij niets heeft gelezen zonder de grootste zorgvuldigheid. Wie zou zijn geheugen niet bewonderen? Het lijkt waarachtig wel of hij een hele bibliotheek in zijn hoofd heeft opgeslagen, zozeer heeft hij alles paraat: geschiedenis, literatuur, oudheid- | |
[pagina 310]
| |
kunde, alle soorten zaken, alle soorten uitdrukkingen. Latijn schrijft en spreekt hij op zo'n manier dat er geen reden is waarom hij niet voor een groot man zou zijn gehouden ten tijde van Cicero, als hij toen had geleefd, en Grieks op zo'n manier dat de Grieken zelf toegeven dat zij van hem hun taal kunnen leren. Hoe buitengewoon onderlegd hij is in de wijsbegeerte, wordt duidelijk uit zijn vijfdelige werk Over de as,Ga naar voetnoot7. terwijl niemand die hem niet van nabij heeft meegemaakt en nader heeft leren kennen, gemakkelijk zou geloven hoeveel hij weet. Hoe goed hij op de hoogte is van de klassieke auteurs, is iets wat men niet moet aannemen op grond van mijn relaas, maar kan leren van zijn Aantekeningen op de PandectenGa naar voetnoot8. en zijn boeken Over de as. Dit laatste boek heeft Ermolao,Ga naar voetnoot9. Pico, Poliziano, Gaza, Valla, ja heel Italië beschaamd doen staan, zodat Tunstall, een zeer geleerd man, even verstandig als juist heeft opgemerkt dat Budé zich belachelijk zou hebben gemaakt als hij, voordat hij het werk had uitgegeven, had aangekondigd dat hij het zou gaan schrijven.Ga naar voetnoot10. Evenmin vergiste degene zich die op het titelblad schreef: ‘Kritiek spuien op dit werk is gemakkelijker dan het na te doen.’Ga naar voetnoot11. Wat moet ik zeggen over zijn karakter? Al zijn eigenschappen zijn voortreffelijk en eerbiedwaardig: zijn toegankelijkheid, zijn vriendelijkheid, zijn billijkheid niet te vergeten, zijn plichtsbesef tegenover God en de mensen. De weg naar de hoogste posities lag voor hem open als hij het had kunnen verdragen slechts een duimbreed af te wijken van zijn stipte, in alle opzichten volmaakte deugdzaamheid. Maar deze verkoos hij boven alle beloften en verlokkingen van de fortuin. Nooit heeft hij, verblind door de schittering van rijkdom, de ogen afgewend van wat rechtvaardig en heilig is. Jij weet dat dit alles waar is en in jouw welsprekendheid stel je zijn verdiensten niet groter voor dan ze zijn. Ik weet niet eens of je dat zou kunnen, zozeer heeft hij de top al bereikt, maar in elk geval zet je zijn verdiensten luister bij en overtuig je de lezers van de feiten. Jij bent Budé genegen en ten zeerste op hem gesteld. Hij is de enige benoorden de Alpen aan wie je de voorkeur geeft boven de meeste Italianen; zo denk jij over hem, zozeer vereer en bewonder jij zijn intellect en zijn werk. Hij denkt op zijn beurt het- | |
[pagina 311]
| |
zelfde over jou, niet uit dankbaarheid maar omdat hij het meent. Hij noemt je de prins der hedendaagse letteren en stelt je aan de spits van de geleerdheid. Hij heeft een bijna religieuze eerbied voor je intellect, je kennis en je werken. Je naam en faam is hij bijzonder toegewijd. Jullie moeten doorgaan elkaar te beminnen, te vereren en te bewonderen. Jullie zijn twee lichamen, maar daarin huist maar één geest. Wat kan de geleerde wereld aangenamer of vreugdevoller zijn dan dit schouwspel? Immers, dat hij in zijn brievenGa naar voetnoot12. op nogal bitse wijze de draak met je heeft gestoken, zoals het misschien lijkt voor wie jullie niet kent, op een manier die niet past bij jullie vriendschap, is iets waarvoor velerlei redenen bestaan, zoals ik zowel van jullie beiden als uit de feiten heb begrepen. Ten eerste zocht elk van jullie een gelegenheid om uitvoerig aan de ander te schrijven, en niet alleen om de ander lof toe te zwaaien, want dit kan men niet uitentreuren blijven doen en zelfs als dat wel kan, is er toch aan alles een grens. En aangezien de welsprekendheid zelf wegkwijnt zonder dat iemand weerwerk biedt, hadden jullie er aanvankelijk plezier in elkaar enkele speldenprikken toe te dienen. Wat moet een redenaar immers beginnen indien hij als enige het woord voert of niet door een ander wordt aangemoedigd en geprikkeld? Dan kan het niet anders of hij wordt mat en loom. Cicero schrijft dat Gaius Erucius zijn aanklacht tegen Roscius Amerinus met grote slordigheid had samengesteld, omdat hij niet vermoedde dat iemand hem van repliek zou dienen.Ga naar voetnoot13. Zo kwam het gesprek dan allereerst op jullie oeuvre, waarover heel wat valt te zeggen, want jullie hebben een groot aantal zeer erudiete werken geschreven die alle geleerden dikwijls ter hand nemen. Terwijl jullie elkaar vroegen naar de redenen van bepaalde uitspraken en elk de bedoeling van het geschrevene uitlegde, wees de een datgene wat bij de ander misschien niet tot afkeuring, maar wel tot verbazing had geleid, losjes van de hand of wierp het de ander voor de voeten. Dit was de oorspronkelijke aanleiding voor jullie aanvaring. Beiden voelden jullie je beschaamd doordat jullie niet in alle opzichten elkaars goedkeuring verkregen. En terwijl jullie je bedoelingen en de achterliggende redenen bleven herhalen, dook jouw apologie tegen Lefèvre op, waardoor de strijd nog wat verder oplaaide: terwijl jij in de ogen van Budé te ver was gegaan, of in elk geval die indruk had gegeven, en niet moest doorgaan Lefèvre met nieuwe geschriften te bestoken, was jij daarentegen van mening dat je je bijzonder ingetogen en gematigd had betoond. Vervolgens kwam het tot woorden die sommigen al buitensporig, grie- | |
[pagina 312]
| |
vend en ontoelaatbaar vinden, terwijl het jou leek (en met dit enkele feit nam Budé genoegen) dat ze de grenzen van de vriendschap niet te buiten gingen, en mij lijkt dat ook, als ik de zaak zorgvuldig in overweging neem, want jullie hebben beiden vrijuit gesproken, vertrouwend op de oprechtheid van jullie vriendschap. Zelfs grappen die buitenstaanders als stekelig en wrang ervaren, zijn voor vrienden onschuldig: ze brengen geen wonden of beten toe en komen zelfs nauwelijks aan als slagen, alleen maar als kittelingen. Ook uit de geest van jullie woordenwisseling blijkt immers dat elkaar kwetsen het laatste was wat jullie wilden, terwijl de woorden zelf misschien geen honing, maar ook geen gal bevatten; wel zout en kwinkslagen, die door de vriendschap zelf worden voorgeschreven - niet door vriendschap van de alledaagse soort, maar door de voorname en ware vorm zoals die bestond tussen Cicero en Atticus en Brutus, die elkaar dikwijls met soortgelijke brieven te lijf gingen. Hoe dan ook durf ik je elke denkbare toezegging te doen aangaande de gevoelens van Budé tegenover jou, al besef ik terdege dat jij hem door en door kent. Hij heeft mij brieven getoond die aan hem waren geschreven door sommige furiën (dat is een betere naam voor hen dan ‘mensen’) die het erop aanlegden jullie te verdelen en van jullie ene ziel er twee te maken, slinks verdraaide verdachtmakingen uitend en het zaad van de tweedracht zaaiend, rechtstreeks verkregen uit de voorraad van Alecto. Ik zei wat mij op dat ogenblik geschikt leek om de gevoelens van Budé tot bedaren te brengen voor het geval al dat venijn een bittere smaak had nagelaten. Maar mijn opmerkingen waren onnodig, want terwijl hij tegenover alle anderen hardnekkig vasthoudt aan een eenmaal gesloten vriendschap en die zelfs niet gemakkelijk opgeeft na onheus te zijn bejegend, zitten de wortels van zijn genegenheid en eerbied voor jou zo diep in zijn hart dat je daaruit met geen geweld bent weg te krijgen. Ik verzeker je uit zijn naam, zoals ik dat ook bij hem uit jouw naam heb gedaan, dat jullie vriendschap altijd zal voortduren - een vriendschap die zonder twijfel onophoudelijk ten goede zal komen aan de letteren en de wetenschap. Ik zou deze verzekering niet durven geven als ik niet wist dat jullie beschikken over genoeg wijsheid om te allen tijde eerder geloof te hechten aan de feiten dan aan geruchten, aan lasteraars en aan vrienden wier raad door de verkeerde gevoelens is ingegeven. Maar genoeg nu hierover. Ik hoop dat jullie vriendschap zo stevig is gegrondvest dat ze uit eigen kracht in stand blijft en dat ze niet door enige intrige kan worden vernield of aan het wankelen kan worden gebracht. Ik keer terug naar mijn reisverslag. Mijn vrienden waren van mening dat het een schande zou zijn als ik twee weken lang geen voordracht zou houden en drongen erop aan dat ik ook in Parijs mijn onzin met luide stem aan | |
[pagina 313]
| |
de man zou brengen. Dat vond ik best. En om niet te ernstig te worden, heb ik gekozen voor de Droom,Ga naar voetnoot14. zodat ik niet uit de toon zou vallen als ik tijdens de voordracht in slaap zou sukkelen. Zo heb ik dan liggend en af en toe indommelend de Droom van Scipio voor hen nagedroomd, en toen ik daaruit ontwaakte, maakte ik mij klaar om meteen te vertrekken. Redenen om terug te keren waren er genoeg, maar ik werd nog enige tijd opgehouden door zowel oude als nieuwe vrienden, wier dienstbetoon mij tot last was en die mij inmiddels een overladen maag hadden bezorgd met hun vele diners en drinkgelagen. Het zou nog lang zijn doorgegaan als mij geen brief van de kardinaal had bereikt die mij buitengewoon gelegen kwam: ik werd onmiddellijk teruggeroepen. Nadat ik die had gelezen, heb ik hun van harte vaarwel gezegd, met hun ontbijten, lunches, diners en soupers, met hun pinten en pasteien van allerlei soort en maat. Op Drievuldigheidsdag, de vijfde dag na mijn vertrek, ben ik met de koets in Brugge aangekomen. Deze brief heb ik de dag daarna aan je geschreven. Hartelijk vaarwel en het ga je goed, mijn leermeester. |
|