De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1106 Van Thomas More
| |
[pagina 303]
| |
Toen hij in de eerste dagen bij mij verbleef, liet hij mij enkele werken zien van Luis Vives. Iets wat meer verfijning en geleerdheid vertoont dan die werken, heb ik al lange tijd niet onder ogen gehad. Er zijn niet veel mensen te vinden, sterker nog, er zal nauwelijks iemand te vinden zijn die zich op zo jeugdige leeftijd (want je schrijft dat hij nog altijd in zijn jonge jaren is)Ga naar voetnoot3. zo volkomen alle kennis ter wereld heeft eigengemaakt. Ik ben zowaar beschaamd, beste Erasmus, over mijzelf en mijn gelijken, die prat gaan op een of twee boekjes, nog tamelijk gebrekkig ook, wanneer ik zie dat Vives op zo'n jonge leeftijd zoveel puntgave, welbespraakte werken heeft gepubliceerd die bovendien van een fenomenale belezenheid getuigen. Het is al heel wat als men een van de klassieke talen onder de knie heeft, maar hij laat in beide talen een volmaakt meesterschap zien. Het is een nog grotere en zinvollere prestatie de luisterrijke wetenschappen te beheersen, maar wie laat zien over meer en belangrijker kennis te beschikken dan Vives alleen? Het allerhoogste echter dat men kan bereiken, is dat men zich als student de wetenschappen op zo'n manier heeft eigengemaakt dat men ze vervolgens als docent op anderen kan overdragen; welnu, wie doceert er duidelijker, aangenamer en op doeltreffender wijze dan hij? Ik kan de uitmuntende kwaliteiten van zijn declamaties, door jou scherp gezien en treffend beschreven, niet genoeg bewonderen, vooral omdat hij (dit is bij declamaties het belangrijkste) niet alleen de geschiedenis van die oude tijden vaardiger uit zijn geheugen opdiept dan iemand met zijn eigen levensgeschiedenis kan doen, maar ook de lotgevallen van mensen die al vele eeuwen dood zijn van zulke levendige gevoelens voorziet dat het lijkt of hij de dingen die hij zegt niet uit de boeken heeft gehaald, maar ze heeft gezien en meegemaakt, deelhebbend aan de gebeurtenissen naargelang ze goed of slecht uitvielen. Van de ideeën van zijn historische personages maakt hij bovendien geen gezapige inschatting op basis van andermans relaas, maar hij doorleeft ze met vuur, vanuit zijn eigen vrees, hoop, tegenslagen en geluk. Als hij slechts een van beide kwaliteiten aan de dag had gelegd, zou hij al bewondering verdienen. Maar zoals het nu is, vertoont hij ze allebei met zoveel bekwaamheid dat je hem voor een kameleon zou houden, die van kleur verandert als zijn omgeving wisselt. Was het maar zo, Erasmus, dat sommigen die met al te veel eerzucht voor goede schrijvers willen doorgaan, eens goed wakker zouden worden en een voorbeeld zouden nemen aan Vives! En dat vooral omdat zij al het andere misprijzen, niet zozeer omdat zij ernstig streven naar welsprekendheid of die hebben bereikt, want zelfs in hun dromen kunnen zij zich niet de geringste voorstelling maken van een goede stijl. Op grond van welke studies | |
[pagina 304]
| |
maken zij aanspraak op eerbetoon, zij die alle andere kunsten verwaarlozen? Wie niet in werkelijkheid zaken bepleit en ook geen fictieve betogen houdt, kan immers door niemand met recht een redenaar worden genoemd. Zelfs een dichter zou een zwakke en bloedeloze indruk maken als zijn werk niet wordt gedragen door wijsgerige vermaningen, retorische beginselen en bedrevenheid in de redekunst. Maar terwijl Vives in de welsprekendheid zoveel meesterschap aan de dag legt dat bijna niemand hem evenaart die zich nergens anders op toelegt, maakt hij bovendien gebruik van alle andere disciplines die het waard zijn gekend te worden, met zoveel bekwaamheid dat men zou geloven dat hij aan elke afzonderlijke discipline zijn hele leven heeft besteed. Er is geen werk van hem dat niet bij iedereen ten zeerste in de smaak valt, maar wat mij werkelijk bijzonder aangenaam heeft getroffen is wat hij tegen de pseudodialectici heeft geschreven,Ga naar voetnoot4. niet alleen (maar ook wel om die reden) omdat hij op geestige wijze de draak steekt met hun dwaze spitsvondigheden, deze met krachtige argumenten bestrijdt en met dwingende bewijskracht onderuit haalt, maar ook omdat ik merk dat hij in dat werk een aantal gedachten ontwikkelt op nagenoeg dezelfde manier als ik vroeger eens voor mezelf heb gedaan, toen ik nog niets van Vives had gelezen. Dat ik die nu in het werkje van Vives aantref, bevalt me niet omdat ik tevoren zo ingenomen was met wat ik had bedacht (gewoonlijk doet het ons immers genoegen als we zien dat anderen zeggen wat tevoren in ons was opgekomen), maar omdat ik me gelukkig prijs nu ik de bevestiging krijg dat uitspraken waarvan ik tevoren dacht dat ze misschien misplaatst waren, helemaal zo gek niet zijn, aangezien Vives ermee blijkt in te stemmen. Het raakt en pleziert me in hoge mate dat niet alleen hetzelfde thema onze gedachten blijkt te hebben beziggehouden, maar dat we dit beiden op zo'n manier hebben behandeld (ook al doet hij dat uitgebreider en eleganter) dat we op veel onderdelen niet alleen dezelfde mening verkondigen, maar ook bijna dezelfde bewoordingen gebruiken.Ga naar voetnoot5. Ik vlei me dan ook graag met de gedachte dat een soort ster van verwantschap met een geheimzinnige kracht onze geesten in onderlinge overeenstemming samenbindt. Ik wens hem er geluk mee dat hij zo'n aanzienlijke positie bekleedt bij zijn hoogwaardige kardinaal.Ga naar voetnoot6. Ik hoop dat de gunst van die godheid de ongerechtigheid herstelt van de fortuin, die gewoonlijk het slechtst uitpakt voor degenen die het beste verdienen en haar weldaden bewijst aan leeghoofden en boosdoeners, alsof ze een hekel heeft aan geletterdheid en deugd. | |
[pagina 305]
| |
Maar de kardinaal, voor wie het bijna even gemakkelijk is iemand gelukkig te maken als voor de fortuin zelf, zal in zijn grote goedheid niet anders willen, en ook niet anders kunnen zonder zich de afkeuring van het nageslacht op de hals te halen, dan een zo groot man, die hij in zijn vertrouwde kring heeft toegelaten en aan wie hij zoveel voortreffelijke geleerdheid heeft te danken (waardoor hij nu aanmerkelijk beroemder is dan door de schittering van zijn waardigheid), in belangrijke mate te begunstigen. Vaarwel, mijn dierbare Erasmus; ik hoop dat ik je binnenkort van man tot man zal kunnen begroeten bij de ontmoeting van de koningen in Calais.Ga naar voetnoot7. De keizer komt vandaag aan. Morgen zal de koning hem in alle vroegte tegemoet komen, misschien zelfs al gedurende de komende nacht. Je kunt nauwelijks geloven met hoeveel vreugde niet alleen de koningen de rijksgroten, maar ook het volk het nieuws hebben verwelkomd dat de keizer ons land aandoet. Nogmaals vaarwel, vanuit Canterbury, daags voor Pinksteren. Er is iets, beste Erasmus, wat ik Vives zou willen aanraden als ik hem zou kennen. Maar aangezien ik er nu niet zeker van ben hoe hij van een onbekende een ongevraagde dienst zal opvatten, kun jij hem beter bij gelegenheid erop wijzen dat in het Huis der WettenGa naar voetnoot8. en in zijn DroomGa naar voetnoot9. (die overigens ver boven het nachtelijk gezwoeg van velen uitsteekt) ingewikkelde passages voorkomen die alleen door de grootste geleerden zijn te bevatten, terwijl het in het belang van de letteren zou zijn dat alles wat hij schrijft, door zoveel mogelijk mensen wordt begrepen. Het euvel kan gemakkelijk worden verholpen door de zaak uit te leggen of door heel beknopte toelichtingen in de marge toe te voegen. Ook zijn declamaties zouden veel aan helderheid winnen als hij die laat voorafgaan door een korte samenvatting van de toedracht van niet meer dan een pagina. Nogmaals vaarwel. [1519] |
|