1103 Aan Johann von Botzheim
Leuven, 16 mei [1520]
Erasmus van Rotterdam aan de voortreffelijke doctor in de beide rechten Johann von Botzheim, kanunnik te Konstanz, gegroet
Uw brief,Ga naar voetnoot1. hooggeachte heer, was mij des te aangenamer omdat hij de aanwinst van een nieuwe vriend verbond met de herinnering aan een oude vriend. UrbanusGa naar voetnoot2. was mij al lange tijd dierbaar, de vriendschap van AbstemiusGa naar voetnoot3. aanvaard ik graag. Ik wens u geluk met uw voorspoed, die me niet minder verheugt dan indien ze mijzelf had gegolden. Al het overige dat u schreef, beviel mij zeer.
Dat echter daarginds, zoals u schrijft, een apologie circuleert - tegen Pace, naar ik vermoedGa naar voetnoot4. - drukt mij zeer terneer. In wat voor verband hij die opmerking over Konstanz ook heeft gemaakt,Ga naar voetnoot5. ik weet dat er geen kwade bedoeling achter schuilde. In datzelfde boekje maakt hij ook een groot aantal grappen over mij, die ik liever niet geboekstaafd had gezien omdat sommigen werkelijk alles aangrijpen om te roddelen. Ik ken Pace bijzonder goed. Men kan zich geen eerlijker, fatsoenlijker en vriendelijker persoon voorstellen. Zijn opmerkingen zijn een uiting van onbevangenheid, niet van boosaardigheid. Hij is een geleerde, maar dat boek heeft hij uit de losse pols geschreven, zoals er onmiddellijk uit blijkt. Wij hebben ervoor gezorgd dat het niet opnieuw wordt uitgegeven zonder dat de auteur het heeft herzien. Ik heb tijdens de onzalige beroering die, behalve door de dominicanen en de theologen, door Edward Lee is gewekt - het arrogantste, venijnigste en domste product dat tot dusver door de aarde is voortgebracht - Pace leren kennen als een zodanige vriend dat niemand een grotere vriend zou kunnen zijn voor zijn eigen broer. Hij is buitengewoon geliefd bij alle groten, ook bij de voortreffelijke koning.Ga naar voetnoot6. Onlangs is hij John Colet opgevolgd in diens waardigheid als deken van de Saint Paul's en ongetwijfeld zal hij tot de hoogste posten worden geroepen. Ik zou dan ook willen dat u, als u enige wrevel tegen hem heeft opgevat, deze geheel uit uw hart bant, al was het maar om mijnentwil. Er is namelijk niets waarmee u mij een grotere dienst kunt bewij-