spanningen tot nog toe geprezen door alle goede mensen, onder wie de paus zelf. Toch is tegen mij een samenzwering gaande van mensen die zozeer gewend zijn aan hun oude bocht dat mijn nieuwe wijn hun niet smaakt. Ze zijn gering in aantal en dom, maar wijden zich vol overgave aan hun boze plannen en zijn erop gebrand, desnoods ten koste van hun heil, de literatuur ten onder te zien gaan die tot hun spijt overal weelderig opbloeit.
Naar ik vermoed zijn zij het die Edward Lee ertoe hebben aangezet tegen mij tekeer te gaan. Omdat ze zelf niet op het toneel durven verschijnen, hebben ze een roemzuchtige en zelfingenomen jongeman opgestookt om in hun plaats een stuk op te voeren. Men zou wensen dat hij ofwel anders had geschreven, ofwel geen Engelsman was geweest! Ik ben Edward niets verschuldigd, maar als christen wens ik hem een beter lot dan hij zichzelf toewenst. Aan Engeland ben ik meer verschuldigd dan aan enig ander land. Ik stuur Uwe Majesteit het boekje waarmee ik hem van repliek dien, maar zonder te schelden; als u tijd hebt om het in te kijken, zult u zien hoe weinig de affaire beantwoordt aan de door Lee gewekte verwachtingen. Hij zal voortaan afzien van gescheld als hij met zijn eer rekening wenst te houden. Ik denk niet dat hij ooit met een weerwoord op mijn argumenten zal komen. Aan deze zaak heb ik bijna veertig dagen verspild. Had ik die tijd maar kunnen besteden aan een werk waarin ik uw uitmuntende eigenschappen bij het nageslacht zou hebben aanbevolen, of naar beste vermogen de lof zou hebben gezongen van Christus' glorie!
Ik bid dat de almachtige Christus door zijn begunstiging de even genereuze als vrome inspanningen van Uwe Majesteit gedurig moge vergroten en vervolmaken; moge hij mij lang genoeg in leven laten om eens te kunnen verklaren hoezeer ik mij bewust ben van wat ik te danken heb aan uw waarlijk koninklijke goedgunstigheid. Moge u zich verwaardigen Erasmus, de minste van uw beschermelingen, ook in de toekomst te verzekeren van uw steeds betoonde gunst.
Antwerpen, op het feest van de Kruisverheffing, 1520