De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdBrief van de edelachtbare heer Willibald Pirckheimer, raadslid van NeurenbergHartelijk gegroet. Als die verwant van mijGa naar voetnoot1. jou vereert, waarde vriend Erasmus, en jou dikwijls mijn groeten overbrengt, doet hij slechts zijn plicht, want hij weet heel goed hoezeer ik jou ben toegenegen. We zullen nog van zijn diensten kunnen gebruik maken om brieven te versturen, die door een of andere speling van het lot ofwel met grote vertraging aankomen, ofwel zelfs geheel verloren gaan. Ik heb namelijk allang geen brieven meer van je ontvangen hoewel ik je zelf enkele malen heb geschreven, en als ik niet uit de Mengelmoes van jouw brievenGa naar voetnoot2. had begrepen dat je mij hebt geantwoord, zou ik dat zelfs nu nog niet weten. Hoe getrouw mijn brieven bij jou zijn be- | |
[pagina 280]
| |
zorgd, blijkt voldoende uit de nauwgezetheid van onze vriend Alamirus.Ga naar voetnoot3. Overigens heb ik het stompzinnige schotschrift van Edward Lee gelezen, of veeleer gezien, want wie zou het verdragen een boek te lezen dat zozeer is gespeend van geest, bescheidenheid, geletterde beschaving en elke menselijke gave? Ook jouw apologie heb ik gelezen, waarin je een repliek op zijn aantekeningen in het vooruitzicht stelt. Wil je weten wat ik denk? Ik had gewild dat je had gezwegen of anders de man het antwoord had gegeven dat hij verdient. Maar het gevaar bestond dat je door te zwijgen de indruk gaf zijn kritiek te aanvaarden? Alsof niet elke rechtschapen geleerde onmiddellijk zou inzien dat alles wat die uitzinnige gek uitkraamt, zuivere laster en schaamteloze leugens zijn. De waarheid laat zich niet miskennen. En die kleine woesteling heeft zichzelf zo weinig in bedwang dat hij zichzelf voortdurend verraadt. Aan leugenaars zonder fatsoen moet jij je niets gelegen laten liggen, hoewel degenen onder hen die iets minder stom zijn, 's mans arrogantie, onwetendheid en boosaardigheid opmerken en afkeuren. Zelfs degenen die jou slecht gezind zijn, vervloeken hem en ergeren zich aan een zo klunzige voorvechter, die hun zaak op zo'n onzalige manier heeft gediend dat hij beter zijn mond had kunnen houden. Jammer dat jij, nadat je had besloten dat je niet mocht zwijgen, zijn voorgewende, valse bescheidenheid niet op de meest onbescheiden manier hebt beantwoord, met je hele retorische arsenaal van leer trekkend tegen de misselijke, in duivels venijn gedoopte beschimpingen van die schurk! Je wilde echter de bescheidenheid in het oog houden en geen kwaad met kwaad vergelden: voorwaar een wijs voornemen dat elk weldenkend mens moet prijzen. Maar als je dit altijd zult doen, bedenk dan wat je kunt verwachten van jaloerse lieden als ze merken dat de eerste de beste domme vlegel straffeloos Erasmus kan schofferen. Daarom druk ik je in naam van je roem en van onze vriendschap op het hart voortaan niet meer willekeurig welke oplichter een antwoord waardig te achten, of anders, mocht je al willen antwoorden, dit niet zelf te doen maar de taak over te laten aan een of andere kok of stalknecht. Wees je bewust van je grootheid, die niet toestaat dat je met dergelijke sukkels afdaalt in de worstelring, waaruit je zelfs als overwinnaar slechts met hoon overdekt te voorschijn kunt treden. Als je dat niet doet, raak je op den duur onvermijdelijk bedolven onder een menigte lasteraars. Die lieden kennen immers geen rust, maar gaan onophoudelijk tekeer tegen elke grote geleerde en tegen de waarheid zelf. Verwonderlijk is dit niet: hoe zouden ze immers iets waarderends kunnen zeggen als ze alleen maar hebben leren schelden? Hun houding, hun gaven en hun karakter zijn | |
[pagina 281]
| |
van dien aard dat men door hen veel beter kan worden verguisd dan geprezen; bij hen valt een slechte reputatie te verkiezen boven een goede. Aangezien ze bovendien zo weinig welbespraakt zijn dat ze geen woorden hebben om hun venijn te spuien, zo lui dat ze intussen hun pleziertjes niet willen opgeven en ten slotte bevreesd zijn dat er minder brood op de plank komt doordat de haat tegen hen van dag tot dag toeneemt, is het niet zo vreemd dat ze gebruik maken van een hansworst als Lee, die gemaskerd en van instructies voorzien andermans toneelstuk opvoert, met een kwade roep als beloning. Duidelijk is dat de man geen schaamtegevoel en geen gezond verstand heeft, alleen een losse tong en de vermetelheid van een hoer. In dit opzicht laat Lee iedereen achter zich die tot dusver op het toneel is verschenen, al hebben we enkelen van hen zien optreden met een ongehoorde onbeschaamdheid. Wie kan het ontgaan door wie zijn narrenpak is gemaakt? Maar Lee trekt het aan om namens vele anderen een klucht op te voeren, dat wil zeggen, de wereld een afgrijselijk monster te tonen dat een mengeling is van onwetendheid, arrogantie, ijdelheid, venijn en schaamteloosheid, kortom, precies zo'n monster als jij hebt beschreven in het pamflet waarmee je de Samenspraak van Masson hebt beantwoord, wonderlijk beknopt maar zonder dat het raker had gekund. Wie jou ook voor de geest stond toen je dat schreef, je beschrijving gaat geheel en al op voor het beeld dat oprijst uit het werk van Lee. Dat hij zich in die beschrijving herkent, is het enige wat mij doet denken dat hij over een minimum aan menselijk verstand beschikt. Ik weet dat je een bekwame portrettist bent, maar niemand zou Lee beter kunnen schilderen dan hij zelf heeft gedaan. Hij is geheel vervuld van zichzelf en heeft zich dan ook ten voeten uit op het doek gezet. Had jij de man afgeschilderd als ingebeeld tot in het krankzinnige, zo vervuld van zichzelf dat hij zich afvraagt waarom in zijn voetsporen niet louter rozen bloeien, slechts zichzelf bewonderend om zijn schoonheid, zijn geleerdheid en zijn heiligheid, terwijl hij over geen enkele gave beschikt en niets in zijn mars heeft behalve venijn, dan had misschien niet iedereen je geloofd, ook al had je de volle waarheid gesproken. Nu heeft Lee zelf zich op die manier afgeschilderd. Ik heb het volste vertrouwen in jouw onversneden eerlijkheid, beste Erasmus. Toch had ik het niet voor mogelijk gehouden dat zoveel arrogantie, dikdoenerij, stomheid en kwaadaardigheid in één mens verenigd konden zijn, indien men Lee tenminste als een mens moet beschouwen en niet veeleer als een afschrikwekkend beest. Als er een nog grotere schurk of gek had bestaan, hadden ze die wel aan het hoofd gesteld van de operatie waarmee ze al zo lang bezig zijn. Wat ze doen, is immers niets nieuws. Het is vanouds hun bedoeling mensen van aanzien in diskrediet te brengen en degenen in de wielen te rijden die naar het beste streven. Om aan vroegere voorbeelden | |
[pagina 282]
| |
voorbij te gaan: waar ter wereld is men zich niet bewust met wat voor verdorven, lasterlijke en misdadige intriges zij de vermaarde Reuchlin hebben gekweld, die zich voor Duitsland en voor de letteren als geen ander verdienstelijk heeft gemaakt? Om nog maar te zwijgen van de smerige beledigingen die zij tegen de voortreffelijke en nobele graaf van Neuenahr, tegen de edele Hutten en ten slotte tegen mij en alle andere vrienden van Reuchlin hebben uitgebraakt. Wat hebben zij tegen de eminente Jacques Lefèvre al niet beraamd? Over wat zij sinds lang tegen Luther bekonkelen, doe ik er misschien maar beter het zwijgen toe, om te voorkomen dat ze ook mij, zoals ze allang van plan zijn, voor het gerecht slepen onder het voorwendsel dat ik vriendschappelijke betrekkingen met hem onderhoud, en mij dwingen mij te verdedigen tegen de aanklacht van ketterij. Iedereen weet dat zij in hun vermetelheid zo ver zijn gegaan dat zij de paus, die in de eerste plaats bevoegd is kennis te nemen van dit geval, de zaak afhandig hebben gemaakt terwijl zij wisten dat hij zich er destijds mee had belast, en Luther hebben veroordeeld als een aanstichter van ketterij nog voordat de paus een oordeel had geveld. Wat hebben ze overigens, bij de gratiën, met al dat geroddel, gevloek en gescheld bereikt, behalve dat ze een domheid hebben laten zien die even erg is als hun kwaadaardigheid, waarmee ze zich bij God en de mensen gehaat hebben gemaakt? Door hun eigen schuld is het zover gekomen dat de beste mensen tegenwoordig op niets zo dol zijn als op de dingen die zij het meest verafschuwen, en dat degene van wie zij het slechtste denken, voor een voortreffelijk man doorgaat. Gefeliciteerd dus, dat die gemene vuilspuiters jou waardig hebben bevonden te worden getroffen door hun giftige vervloekingen, door tussenkomst van die misdadige schertsfiguur Lee. Je had immers geen grotere lof kunnen wegdragen dan te worden geëerd met de blaam van dergelijke lieden, en nooit zou je bij goede en geleerde mensen in de smaak vallen als Lee en soortgelijke domme huichelaars geen afkeer van je hadden. Trek het je dus niet aan, Erasmus, als die jaloerse, miezerige lieden het zichzelf lastig maken en hun gang gaan, zonder ooit van hun manieren af te wijken. Jij hebt zulke stevige fundamenten gelegd van ware deugd en een zo grote reputatie van fatsoen en geleerdheid verworven dat geen afgunst, hoe bitter ook, die teniet kan doen. Bovendien heb je overal vele vrienden gemaakt van een zodanig kaliber dat ze, zelfs als je zwijgt, in staat en bereid zijn jou te verdedigen tegen het geraas en getier van misdadige volksverlakkers. Maar laat ik ophouden je te prijzen, anders barst Lee nog uit elkaar van nijd. Ik wens hem de langzame, langdurige dood toe die hij verdient. Maar ik moet je eerst nog vertellen tegen welke zware aanklacht ik je kort geleden | |
[pagina 283]
| |
heb verdedigd. We waren met een grote groep bij elkaar gekomen en het gesprek kwam onder meer op jou. Toen sommigen over jou en je werk de loftrompet staken, had een grote heilige die er toevallig bij zat, een theoloog die de beginselen van de bedelarij was toegedaan, daar duidelijk moeite mee, en hoofdschuddend mompelde hij van tijd tot tijd iets onverstaanbaars voor zich uit. Dit trok mijn aandacht en ik vroeg hem of er in jou soms iets was waarvoor hij minder waardering kon opbrengen. Hij trok daarop een bedenkelijk gezicht en antwoordde dat er veel op je aan te merken viel. Nadat hij er eerst niet toe te bewegen was geweest een enkel voorbeeld te noemen, zei hij uiteindelijk, door mijn aandrang in het nauw gebracht: ‘Hoewel ik mij had voorgenomen te zwijgen, dringt u zo aan dat ik iets zal loslaten, zodat niemand hoeft te denken dat ik uit afgunst heb gezegd wat ik gezegd heb. Die Erasmus van jullie, met wie jullie zo weglopen, eet graag kip. En dit heb ik niet van horen zeggen, maar toen ik hem in Bazel heb ontmoet, heb ik het met mijn eigen ogen gezien.’ ‘Waren die kippen gestolen of gekocht?’ vroeg ik. ‘Gekocht,’ zei hij. ‘Dan vind ik dat gemene vosje dat elke dag kippen uit mijn ren komt roven zonder daarvoor ooit te betalen, heel wat erger,’ zei ik. Ik vroeg hem of hij het eten van kip als een ernstig vergrijp beschouwde. ‘Zeker,’ zei hij, ‘dit is de zonde van de vraatzucht, die des te ernstiger is wanneer ze met regelmaat wordt begaan door geestelijken.’ ‘Misschien op dagen waarop het niet mag,’ opperde ik. ‘Nee,’ zei hij, ‘wij heilige mannen behoren ons te allen tijde te onthouden van kostelijk voedsel.’ ‘Maar goede vader,’ zei ik, ‘als ik mij niet vergis, bent u niet alleen door droog brood te eten aan zo'n buik gekomen’ - hij was namelijk nogal dik - ‘en als de kippen waarmee u uw maag hebt gevuld nog konden kakelen, zouden ze zelfs een trompetterende legerschare overstemmen.’ Ziedaar hoe kranig ik het heb opgenomen voor jouw goddeloze, schandelijke vogelvreterij. Nu denk je misschien dat ik je wat op de mouw speld, maar ik ben bereid bij de heilige Hypocrisie te zweren dat ik de waarheid schrijf. Maar om niet de indruk te wekken dat ik alles goedkeur wat jij doet, zal ik iets noemen waarvan ook ik jou met recht een verwijt maak, namelijk dat je die goddelijke man Lee hebt verhinderd in zes maanden tijd slapend, of misschien drinkend zoals de herder uit het verhaal,Ga naar voetnoot4. de hele Hebreeuwse en Griekse literatuur te verslinden. Wat zou de kerk er gelukkig aan toe zijn als jij hem zijn dierbare vrije tijd had gegund! Nu zal hij er, denk ik, tot op hoge leeftijd mee bezig blijven. Maar we dienen de man een warm hart toe te dragen, want hij schijnt ons ergens lof te hebben toegezwaaid.Ga naar voetnoot5. Als wij ons daarvoor niet er- | |
[pagina 284]
| |
kentelijk betonen, vrees ik dat hij ons de ondankbaarste mensen noemt die er maar bestaan. Het is dan ook onze plicht de naam van Lee jaarlijks met een lofrede te huldigen, totdat hij te kennen zal geven dat zijn gebaar in voldoende mate is beloond. Je aangekondigde voornemen naar het zuiden van Duitsland te komen, juich ik om tal van redenen toe. Want behalve dat je hier minder te lijden zult hebben van aanvallen door wespen zoals Lee er een is, zul je niet zonder grote vreugde merken hoeveel en wat voor vrienden je overal hebt gemaakt. Ik had je willen vragen eerst naar mij toe te komen, ware het niet dat de pest opnieuw woedt en ik uitzie naar een vluchtadres. Maar ik hoop dat de plaag binnenkort over is, want het kwaad wordt met kracht bestreden. Ik verwacht je tegen de tijd dat koning Karel aankomt - de pest kan intussen uitwoeden - want op grond van een oude bepalingGa naar voetnoot6. wordt de eerste rijksdag van een nieuwe koning gewoonlijk hier gehouden. Ik heb Alamirus enkele kamers bij mij thuis laten zien waar ik je zal onderbrengen; ze zijn niet zonder bekoring en Alamirus noemde ze vorstelijk. Ik beloof bovendien dat ik je niet alleen kippen, maar ook hanen en kuikens van beide geslachten zal voorzetten, in overvloedige hoeveelheden. Het ga je intussen goed, beste vriend Erasmus. Vergeet nooit en te nimmer dat je veel gelukkiger af bent met het gescheld van afgunstige lieden dan met de lof van je vrienden, die de eerstgenoemden nooit zo nijdig zou maken als ze niet volkomen zeker wisten dat jij je dankzij je geleerdheid en rechtschapenheid bij leven hebt verzekerd van de onsterfelijkheid. Nogmaals vaarwel. Neurenberg, 30 april 1520 Je Willibald Pirckheimer Terwijl ik dit schreef, vernam ik dat onze Oecolampadius op 23 april monnik is geworden in de abdij van de VerlosserGa naar voetnoot7. bij Augsburg, van de orde van de heilige Birgitta, waar de vrouwen het voor het zeggen hebben. Ik hoop dat hij de goede beslissing heeft genomen! |
|