1088 Aan Justus Jonas
Leuven, 9 april 1520
Erasmus van Rotterdam aan de hooggeachte heer Justus Jonas
Gegroet. Ik heb je laatste, bijzonder vriendelijke briefGa naar voetnoot1. ontvangen. Lee heb ik met mijn antwoord de mond gesnoerd, tenzij hij scheldwoord op scheldwoord wil stapelen, maar dat kunnen de hoeren ook. Nu rest nog het tweede bedrijf: mijn vrienden moeten kritische brieven schrijven tegen Lee, maar dan op zo'n manier dat ze zowel de Engelse geleerden prijzen als de Engelse vorsten die hen steunen en het alleen Lee lastig maken, waarbij ze hem veeleer moeten uitlachen als een stomkop, een opschepper en een praatjesmaker dan hem ernstig te bedreigen. Ik zou graag een grote verzameling van dergelijke brieven willen aanleggen, zodat hij des te meer onderuit wordt gehaald. Geleerden moeten ze verzamelen en via bepaalde mensen naar mij doorsturen; ik zal ze zelf redigeren en laten drukken. Het is wenselijk dat ze een grote variatie vertonen. Aan Wilhelm Nesen heb ik instructies voor jullie meegegeven.
Ik wil niet dat de dominicanen weten hoezeer ik Luther mijn vriendschap heb laten blijken. De universiteit hier is ten prooi aan een ongeneeslijke krankzinnigheid. Briart is dood, maar nu verzieken Baechem en Masson de sfeer; de ene ziet scheel, de andere hinkt. Groet alle vrienden, en als ze Erasmus nog een warm hart toedragen, laten ze dan Lee de behandeling geven die hij verdient. Het ga je goed.
Leuven, tweede paasdag 1520
Je Erasmus