De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1083 Van Wolfgang Faber Capito
| |
[pagina 243]
| |
Wolfgang Capito aan Erasmus van Rotterdam, gegroetIn mijn laatste brief, drie dagen geleden geloof ik, heb ik geschreven over het boek van Edward Lee, dat de Parijse boekhandelaar Konrad,Ga naar voetnoot1. die familie is van Froben, daar op eigen kosten heeft gedrukt en hierheen heeft meegebracht. Als je het niet erg vindt dat Capito raad geeft aan Erasmus, als het zwijn aan Minerva,Ga naar voetnoot2. dan lijkt het mij beter de hele zaak af te doen als een storm in een glas water, zoals het spreekwoord luidt,Ga naar voetnoot3. en er verder lachend je schouders over op te halen. Je hoeft echt niet te vrezen dat zo'n sullig, om niet te zeggen dolzinnig, boek de faam zou kunnen schaden die jij geniet bij ernstige mensen met kennis van zaken. Het is die blaaskaak te doen om de reputatie met jou de degens te hebben gekruist. Als jij je rekenschap geeft van je positie, zul je hem die eer niet gunnen. Niemand ontgaat het dat Lee zich door zijn verlangen naam te maken tot zoveel onbeschaamdheid heeft laten verleiden. Nadat het hem niet was gelukt de vermelding van zijn naam in jouw aantekeningen af te dwingen, heeft hij geprobeerd op eigen risico beroemd te worden. Het zit dat snoeverige kereltje dwars dat jij niet bereid bent alle geleerdheid waarover je beschikt, aan hem toe te schrijven. De sukkel hunkert naar roem en die zal hij krijgen, meer dan hem lief is, want we zullen hem zelfs nog beroemder maken dan Herostratus, als de pennen van de Duitsers iets vermogen. Mij smeert hij stroop om de mond met een geveinsde loftuiting, denkend dat ik te stom ben om zulke foefjes te doorzien. Laat hem zijn loftuitingen voor zich houden; geen Duitser zou een dergelijke lofredenaar kunnen uitstaan - door hem te worden geprezen is nog schandelijker dan door hem te worden gehekeld. De sufferd probeert ook Hutten en Reuchlin te paaien. Ik geloof dat hij ons voor boomstronken aanziet, maar hij zal voelen dat hij met mensen te maken heeft. De kleine kraai zal de behandeling krijgen die hij verdient en we zullen de afstraffing niet beperken tot het uitrukken van andermans veren.Ga naar voetnoot4. Naar ik verneem heeft Hutten de pen al opgepakt. Oecolampadius, die nochtans een uiterst zachtaardig karakter bezit, is vanwege die ongehoorde lasterpraat in hevige woede ontstoken, zijn waarlijk christelijke inborst ten spijt. Zasius, de eminente hoogleraar Romeins recht, kan er niet over uit dat een zo grote kluns zoveel arrogantie tentoonspreidt en dat in een priester zoveel duivels venijn huist. Datgene waartoe je me al tweemaal hebt aangespoord,Ga naar voetnoot5. zal ik zoveel mo- | |
[pagina 244]
| |
gelijk proberen te doen, maar ik kan me er niet toe bewegen helemaal niet te reageren, zoals je van me verlangt. Aan de tweede keuze die je aan me overlaat, dat ik de nodige beheersing aan de dag leg als ik toch reageer, zal ik me houden voor zover de onbeheerstheid van Lee het toelaat, al heeft hij eerder een dokter nodig dan een opponent, als ik uit zijn geschriften de juiste indruk van zijn geestelijke gesteldheid heb verkregen. Ik zal zeker de Engelsen sparen, zoals je me billijkerwijs opdraagt, want zij hebben hier part noch deel aan, zomin als een tuin vol van de beste groenten het kan helpen als de monnikskap er wortel schiet. Ik zou je nu al een voorproefje van mijn werk hebben gestuurd als ik over een betrouwbare bode had beschikt.Ga naar voetnoot6. Maar ik zal het niet uitgeven voordat Rhenanus het heeft gezien en goedgekeurd, om niet te hard van stapel te lopen. Het boekje van Lee heb ik nog niet helemaal uitgelezen, maar het is me al wel duidelijk dat het, als men de verhitte beschimpingen en de leugenachtige aantijgingen weglaat, alleen flauwekul bevat. Ik was van plan je nog meer te schrijven, maar de laatste boot van hier naar Frankfort staat op het punt te vertrekken en ik moet me haasten. Ik volhard in mijn rol van je trouwste vriend, zoals binnenkort zal blijken. Vaarwel. Bazel, 17 maart 1520 |
|