De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
1074 Aan Wolfgang Faber Capito
| |
[pagina 230]
| |
van Paulus; misschien vreesde hij dat alles zou worden overgeschreven. Toen hij merkte dat Erasmus weinig onder de indruk was - want deze had zelf reeds het hele werk een- en andermaal herzien, en bijna alle passages veranderd waarop Lee had gewezen; van diens aantekeningen waren er nauwelijks twee of drie van nut, in zoverre dat ze Erasmus ertoe brachten sommige passages nog eens aandachtig te lezen en te vergelijken - was de windbuil gegriefd omdat Erasmus hem niet in alles gelijk gaf en begon hij langzaamaan met gif te steken. Toen Erasmus op een van Lee's blaadjes had aangetekend: ‘Denk er aan dat je je aansporing richt tot een mens en dat je ook zelf een mens bent,’ was de stommeling in zijn wiek geschoten en stuurde hij niets meer toe. Erasmus trok er zich weinig van aan en was zelfs eerder blij dat hij van Lee was verlost, want hij had in de gaten gekregen dat de profiteur het op zijn roem had voorzien en dat de schurk hem slechts schreef om de helft van het hele werk voor zich te kunnen opeisen. Erasmus vertrok naar Bazel en voltooide er zijn werk. Hij was nog geen drie dagen vertrokken of Lee verbreidde in Engeland, in Leuven en waar niet al het verhaal dat hij het werk van Erasmus op driehonderd plaatsen aanvocht. Zodra Erasmus hier na zijn terugkeer van hoorde, vroeg hij de man om uitleg. Deze antwoordde met je reinste onzin, zoals je kunt opmaken uit zijn brief.Ga naar voetnoot1. Ten slotte deed Lee een beroep op het oordeel van Briart. Toen deze begreep met wat voor iemand hij te maken had en besefte dat de zaak op een rel zou uitlopen, zag hij van arbitrage af. Lee dreigde intussen met publicatie van zijn werk, maar gunde Erasmus geen exemplaar en heeft hem zelfs mondeling nooit maar een enkele kleine aantekening willen meedelen, hoewel Erasmus daarop dikwijls aandrong. Intussen liep hij voortdurend op te scheppen over zijn boek en zijn heilige aantekeningen, zoals een of andere abtGa naar voetnoot2. ze volgens hem had genoemd. Hij schreef honderden brieven vol leugens, die hij even grif produceert als een spin haar spinseldraad. Onophoudelijk bezoedelde hij Erasmus met zijn venijn, want niets is giftiger dan zijn tong. Hij zorgde ervoor dat zijn boek werd afgeschreven en verspreidde de exemplaren in kloosters en aan huis, ze aan iedereen tonend wie hij dacht dat ze Erasmus niet gunstig gezind waren. Ook naar Engeland verzond hij exemplaren, intussen angstvallig ervoor wakend dat het boek mij niet in handen kwam. Met niets anders was hij bezig. Na verloop van tijd kregen enkele bevriende geleerden in Engeland het boek te zien. Geen van hen had er een goed woord voor over, zij het vanwege de giftige toon, zij het vanwege de domme en onzinnige inhoud. Ze schreven hem vlijmscherpe brieven en uitten dreigementen om hem te bewegen | |
[pagina 231]
| |
zijn waardeloze boek terug te nemen dat heel Brittannië te schande zou maken. Ze droegen hem op de zaak met Erasmus te schikken. Richard Pace, destijds gezant van de Engelse koning bij de keurvorsten, maakte hier zijn opwachting en herhaalde bij die gelegenheid wat hij tevoren in zijn brieven had gezegd. Er werd een vrede voorgesteld die inhield dat Lee zijn boek zou terugnemen, terwijl Erasmus het zeer graag uitgegeven wilde zien. Aangezien er maar geen einde kwam aan het getouwtrek, riep Erasmus hem uiteindelijk op zijn boek uit te geven. Lee deed alsof hij het wilde uitgeven, terwijl hij dat niet van plan was. Het was zijn opzet de vruchten te plukken van de erkentelijkheid die hem toeviel door schijnbaar zijn werk terug te nemen ter wille van Erasmus en de vrienden die hij met hem gemeen had, terwijl de wereld intussen in spanning zou afwachten totdat de berg een belachelijke muis zou baren.Ga naar voetnoot3. Enige tijd later werd hij nogal hardhandig door iemand aangepaktGa naar voetnoot4. en verloor hij alle bezinning, vooral omdat hij was aangemoedigd door een aantal Engelsen en broeders die de man op zeer ongelukkige wijze ophitsten. In Antwerpen durfde hij zijn boek niet uit te geven, vrezend dat de repliek klaar zou liggen voordat zijn werk zou zijn gedrukt. Ziehier welke streek hij vervolgens leverde. Hij verspreidde opzettelijk het gerucht dat het boek werd gedrukt in Bonn, voorbij Keulen. Erasmus stuurde een bode daarheen om ten koste van zes gulden te vernemen dat dit onzin was. Lee had dit verzonnen als afleidingsmanoeuvre en liet intussen zijn boek drukken bij Gourmont, naar wie hij zijn broerGa naar voetnoot5. had toegestuurd. Zo verscheen eindelijk zijn werk dat duidelijk maakt wat een monster hij is. Toch heeft de zielenpoot, geboren voor kwaadsprekerij, enkele broodschrijvers ingehuurd voor zijn jongste reeks aantekeningen en zijn recente apologie, niettemin voor zichzelf aanspraak makend op een zekere stilistische glans en bevalligheid, die hij Erasmiaans noemt. Wat een blaaskaak! Ziehier met welke methodes hij probeert nog enige lof te verkrijgen. Zijn leugens vlecht hij als draden in elkaar. Hoewel hijzelf en vele anderen beter weten, beweert hij dat Erasmus nooit aan een herziening van het Nieuwe Testament zou zijn begonnen als het uilskuiken dat hij is hem daartoe niet had aangespoord, terwijl Erasmus dit al in de eerste uitgave had aangekondigd en, teruggekeerd uit Bazel na de verschijning van de eerste uitgave, hieraan met volle inzet heeft gewerkt, eerst in Antwerpen, toen in Brussel en ten slotte in Brugge, zoals velen kunnen getuigen, nog voordat hij Lee ooit had ontmoet. Maar dit mannetje, verwaander dan welke vrouw ook, schaamt | |
[pagina 232]
| |
zich niet voor schaamteloze leugens om een beetje roem te vergaren. Hij bestaat het te beweren dat Erasmus over zijn hele werk beschikte voordat hij naar Bazel vertrok om toe te zien op de tweede uitgave, terwijl Erasmus nooit zou hebben geweten dat het boek was afgeschreven door degene die hem volgens Lee een exemplaar had bezorgd als hij dit niet van Lee zelf had vernomen, toen diens werk al in handen van de drukker was. Lee laat zich niet afschrikken door de gedachte aan tegenspraak van degene die het werk als eerste heeft afgeschreven, door hem een verrader genoemd omdat deze aan Erasmus een of twee briefjes heeft laten zien die door Lee aan hem waren gericht.Ga naar voetnoot6. In zijn schaamteloosheid komt hij bovendien met het verzinsel aan dat Erasmus in zijn studeervertrek het werk van Lee aan een aantal Engelsen heeft getoond. Wat een ongekend staaltje hoerenlef! Hij weet dat Erasmus langs alle wegen jacht maakte op het boek, terwijl hij daarentegen alles deed om het te verbergen, en toch liegt hij dat het werk bij Erasmus berustte. Van alle verbeteringen in de tweede uitgave doet hij het voorkomen dat die op zijn aanwijzing zijn aangebracht. Maar wat een wonderlijke onstandvastigheid vertonen zijn leugens! Nu eens schrijft hij dat hij Erasmus geen inzage in zijn werk wilde geven om te voorkomen dat die het in kladversie zou publiceren, dan weer beweert hij dat Erasmus de hele tijd over een exemplaar beschikte. Nu eens wenst hij Erasmus een lang leven toe om de kerk te kunnen dienen, dan weer bestempelt hij diens boeken als een plaag voor diezelfde kerk. Hij ontkent dat hij geruchten over zijn boek heeft verspreid, maar geeft toe dat het in Leuven zesmaal is afgeschreven en dat in Engeland velen het hebben gelezen. Hij beweert te hebben gezegd wat hij nooit heeft gezegd en loochent uitspraken die hij wel degelijk heeft gedaan. Op dezelfde manier springt hij met Erasmus om. Wat een lichtzinnigheid, wat een schaamteloosheid! Hij had driehonderd aantekeningen beloofd, maar het zijn zeshonderd beschimpingen geworden. Inhoudelijk biedt hij slechts flauwekul en onkunde, in het gooien met modder is hij in zijn element en gaat hij als een razende tekeer, zonder dat zijn hondsdolle geest ooit bevredigd raakt. En toch is dat boek niet eens geheel zijn eigen werk. Voor zijn laatste scheldbriefGa naar voetnoot7. heeft hij een broodschrijver in de arm genomen en voor zijn jongste reeks aantekeningen opnieuw, want wat van hemzelf afkomstig is, laat zich duidelijk herkennen aan de futloze stijl die hem eigen is. Aan venijn geen gebrek, maar hij heeft andermans tong nodig om het uit te spuwen. En vervolgens trommelt het stuk onbenul zich op de borst, alsof de wereld zal geloven dat hij het is die tot haar spreekt. Met wat een gezag brengt hij zijn vermaningen, met wat een ernst zijn terechtwijzingen, met | |
[pagina 233]
| |
wat een gestrengheid zijn afstraffingen! Zo loopt die kleine kraai te pronken met andermans veren,Ga naar voetnoot8. zo geeft die armetierige komediant zich voor koning uit. Hij staat er niet bij stil hoe hard hij zal worden uitgelachen wanneer zijn boek wordt gelezen door zijn serieuze, geleerde landgenoten, die weten met wat voor lichtgewicht ze van doen hebben en die Erasmus kennen als iemand aan wie bedrog allerminst is besteed en die bepaald niet de gewoonte heeft zich met andermans veren te tooien; eerder nog tooit hij anderen met die van hemzelf. Geen Orestes had met meer waanzin kunnen schrijven, en toch gaat de stomkop er prat op dat hij een zekere faam heeft verworven. Men zou door de vingers kunnen zien dat hij zich heeft laten gaan in een vlaag van onbeheerste woede...Ga naar voetnoot9. |
|