De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1066 Aan Guillaume Budé
| |
[pagina 219]
| |
len dat die ene brief er tweeGa naar voetnoot2. aan Budé heeft ontlokt die niet minder geleerd dan uitvoerig waren. Zelfs als jij me niet had verboden ze te beantwoorden, zou ik daar in de huidige omstandigheden nooit aan zijn toegekomen, niet zozeer vanwege mijn studiebezigheden als vanwege de daarmee gepaard gaande opschudding. Nadat je in je eerste brief, geheel gesteld in een zodanig Attisch dat men zou kunnen denken dat hij niet in Parijs maar in Athene was geschreven, had afgekondigd dat voortaan de wet van de amnestie zou gelden, alsof dat wat ik je had aangedaan, door een gerechtvaardigde weerwraak was vergolden, heb je daar een tweede brief achteraan gestuurd, half in het Grieks en half in het Latijn, die nog heel wat nijdiger was dan de vorige. Wel verre van hieraan aanstoot te nemen, feliciteer ik mijzelf ten zeerste met deze rijke opbrengst. Ik verleen je dan ook het recht om zelfs als jou hierna nog iets te binnen valt waarover je meent te moeten klagen, je wrevel naar believen te uiten, onverlet de wet die wij onderling hebben bekrachtigd. Maar waarvoor is het nodig dat ik mijn zonden belijd nu jij die van ons beiden al hebt beleden, zij het vooral die van mij? Ik neem akte van je bekentenis en vergeef degene die vergeeft, opdat in ons het woord van Jakobus vervuld wordt: ‘Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt.’Ga naar voetnoot3. Nooit eens zondigen is de goden eigen, niet de mens. Wat genie, geleerdheid en welbespraaktheid in de beide talen betreft, gun ik jou vanzelfsprekend graag de erepalm, want ik heb niet de gewoonte op die gebieden met wie dan ook te wedijveren, laat staan met Budé, de Milo van onze tijd in de worstelschool van de letteren, om het zo uit te drukken. Wat eerlijkheid en vredelievendheid betreft, ligt het iets moeilijker, want daarin zou ik toch althans voor je evenknie willen doorgaan. Maar ook die palm ontruk jij me met geweld, zo onoverwinnelijk ben jij op elk gebied, o hoogedele. Maar voor het overige ben ik het ofwel met je eens, ofwel erken ik dat je je goed en billijk hebt uitgedrukt. Ik maak wel een uitzondering voor de opmerking in je tweede brief, waar je om voor mij ondoorgrondelijke redenen concludeert dat je mij niet een vriend van vleiers kon noemen zonder ipso facto Deloynes als een vleier te bestempelen. Let op je woorden, Budé! Vriendschap is iets heiligs, en wat onaantastbaar is mag je niet beroeren! Het zou krankzinnig zijn als ik over zo'n man iets dergelijks zou schrijven of denken. Ik heb mijn Griekse brief herlezen en zie daarin niets staan waaruit kan worden afgeleid wat jij zegt, en in elk geval was dit wel het laatste wat ik dacht. Waarom zou het niet kunnen dat ik graag word gevleid zonder iemand te hebben die dat ook doet? Ik vraag me dan ook af, beste Budé, hoe | |
[pagina 220]
| |
je dit in je hoofd hebt gehaald. Zelfs als ik enkele vleiers had, volgt daar niet meteen uit dat hij, op wie een dergelijke verdenking met geen mogelijkheid zou kunnen vallen, tot dat gezelschap behoort. Voorts ontken je niet dat je brief aan TunstallGa naar voetnoot4. een ironische ondertoon heeft, iets waaraan ik mij volgens jou ook schuldig aan maak. Wat jij wenst toe te geven, is jouw zaak, maar ik zal mijn fout pas erkennen wanneer men iemand kan aanwijzen die Erasmus anders over Budé heeft horen spreken dan hij in zijn brieven doet, al is het maar tijdens ongedwongen conversaties, wanneer men er tegen zijn kameraden alles uitflapt wat voor de lippen komt, of bij een stevig glas, wanneer de al dan niet gepaste confidenties in het rond vliegen, of wanneer ik zou hebben geduld dat welke vriend dan ook Budé nog niet eens zou geringschatten, maar mij diens gelijke of meerdere zou noemen, zonder dat ik een scherp en ernstig protest zou hebben aangetekend. Intussen weet ik niet welk belang jij hecht aan die al te scherpziende Italiaanse commentatorGa naar voetnoot5. die jou, alsof je zelf geen ogen in je hoofd had, gewezen heeft op enkele dubbelzinnige uitspraken van mij. In elk geval zou mij een dergelijk dienstbetoon van niemand aangenaam zijn. Hoe het je is vergaan bij wat je een missie noemt in opdracht van het hof, heb ik ten dele kunnen opmaken uit je brief aan Luis Vives - een brief die zo elegant, geleerd en in alle opzichten geslaagd is dat ik, die zelfs mijn vijanden zelden benijd, jaloers ben op een van mijn beste vrienden. Vives legt zich tegenwoordig toe op declamaties, met een ongelofelijk succes, God sta me bij.Ga naar voetnoot6. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat wat hij doet, in onze streken en in onze tijd is ontstaan en dat het om fictieve betogen gaat, voor zijn plezier geschreven, niet om werkelijke en ernstig bedoelde redevoeringen. Van zijn talent heb ik altijd een gunstige indruk gehad, maar in zijn stijl miste ik vroeger een zekere souplesse. Nu doet hij het op alle onderdelen zo goed dat ik in onze tijden niemand zie die hem op dit gebied de erepalm zou kunnen betwisten, zonder dat ik iemand tekort wens te doen. Op de Griekse brief die je mij hebt beloofd, zal ik blijven aandringen totdat ik die uit je heb geperst. Over de vertoning die hier onophoudelijk wordt opgevoerd door een aantal lieden die samenzweren tegen het Drietalencollege en tegen de schone letteren in het algemeen, kan ik je slechts met schaamte en weerzin schrijven, beste Budé. Als een dergelijke instelling was opgericht in Rome, dat nochtans meer schitterende voorzieningen kent dan enige andere stad, zouden zowel de kardinalen als de paus zelf haar ondersteunen met de hoogste | |
[pagina 221]
| |
gunsten en eerbewijzen, in de mening dat ze aan de rijk voorziene stad geen geringe luister zou bijzetten. Maar een geschenk dat iedereen in de hoogste mate tot nut strekt en een enorme aanwinst betekent voor onze vorst en zijn hele machtgebied, vervult die lieden zozeer met vrees en afschuw dat eertijdsGa naar voetnoot7. zelfs de Romeinen niet zo bang waren voor de Galliërs die het Capitool belaagden nadat de stad was gevallen. Je verontwaardiging zal nog toenemen als je bedenkt dat deze schandalige vertoning wordt geleid door drie of vier mensen die zo verschrikkelijk stom zijn dat je aan hen niet eens de zorg voor de kool in je moestuin zou durven toevertrouwen. Toch zijn zij aan de winnende hand, dankzij hun schaamteloosheid, hun onfatsoen en een ongekend soort bedrevenheid om de rangen te sluiten. Als zij het bij het rechte eind hebben, is jullie koning niet goed wijs, die in zijn milddadigheid mensen aantrekt om met het onderwijs in de talen glans te verlenen aan het Franse koninkrijk; dan is ook Leo x niet goed wijs, die tegen hoge onkosten mensen naar zijn stad haalt om les te geven in de talen en de schone letteren; dan is ook, met talloze anderen, de Engelse koning niet goed wijs, die met gulle hand docenten in deze vakken uitnodigt aan de beide universiteiten die zijn land telt. Ik denk dat je de Mengelmoes van brievenGa naar voetnoot8. hebt gezien, die uitermate slordig is uitgegeven. Men dringt er alweer op aan dat ik een gecorrigeerd exemplaar opstuur, want de hele oplage was in de kortste keren uitverkocht; zoals altijd verkopen de slechtste boeken het best. Laat het me weten als je denkt dat er iets moet worden weggelaten of gewijzigd, want ik moet me nu noodgedwongen opmaken voor dit karwei. Ik snak onderhand naar rust, afgemat door al die achterbakse aanvallen, maar ik heb gehoord dat in Parijs een boek is verschenenGa naar voetnoot9. dat mij oproept terug te keren in de arena. Mijn grootste wens was dat ik mij na eervol ontslag zou kunnen overgeven aan mijn vrije tijd, mijn op één na grootste wens dat ik te maken zou krijgen met een waardige tegenstander; nu heb ik te maken met iemand van een allooi waaraan ik liever geen woorden vuilmaak. Ik vraag je met klem mijn hartelijke groeten over te brengen aan Deloynes en Ruzé en hen met mij te verzoenen als zij ergens door gegriefd zijn, al denk ik niet dat dit nodig is. Ik wens jou en al de jouwen het beste, grote beschermer en vriend zonder weerga. Leuven, 17 februari [1519] |
|