1057 Aan Joost van der Noot
Leuven, 7 januari 1520
Erasmus van Rotterdam aan de weledelgeleerde heer Joost van der Noot, raadsheer van Brabant, gegroet
Allerbeste Joost, indien de even beroemde als verstandige heer kanselierGa naar voetnoot1. het in deze zaakGa naar voetnoot2. opneemt voor de academische vrijheid, zal dat geheel naar de zin zijn van onze koning,Ga naar voetnoot3. die ongetwijfeld wenst dat aan zijn universiteit de eerzame wetenschappen zoveel mogelijk tot bloei komen. Het bezwaar dat zijGa naar voetnoot4. opperen over het verzoekschrift is er met de haren bijgesleept en maakt sommigen reeds beschaamd, hoewel ze in andere gevallen brutaal genoeg zijn. De zaak is het werk van een klein aantal samenzweerders, die tevreden zijn met wat ze weten en zich meer inspannen voor hun belangen dan voor de letteren; hoeveel de studenten te winnen hebben, laat hen koud, zolang ze in Leuven maar de lakens kunnen uitdelen. Nergens staat een universiteit die bescheidener en minder tot oproer geneigde studenten heeft dan men tegenwoordig in Leuven vindt. Van hun goedheid maken ze sinds lang misbruik en ze behandelen de vrijgeboren jongelui zo ongeveer als aangekochte slaven. Maar de consul die de senator niet erkent, is voor de senator geen consul.Ga naar voetnoot5. Als er enige onvrede of onrust heerst, is die van hen afkomstig, niet van de studenten. Ik heb daar niets bij te winnen of te verliezen. Ik geef aan niemand college en volg evenmin college bij een ander; ik laat me door niemand iets betalen, maar betaal zelf een aantal anderen. Ik ben alleen begaan met de publieke zaak van de studie. Nesen is een buitenlander die onze taal niet kent: reden te meer om de man te
steunen, die overigens geleerd, rechtschapen en bescheiden is.
Ik stuur je een boek met brievenGa naar voetnoot6. bij wijze van geschenk, waarmee je in je vrije tijd enkele uren kunt bekorten. Het ga je goed en beveel mij aan bij de hoogedelgestrenge heer kanselier.
Leuven, daags na Driekoningen, [1519]
Erasmus, geheel de jouwe