De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1044 Van Maarten van Dorp
| |
[pagina 146]
| |
gemaakt. Ik verzeker u en de Here God dat zij in mij geen bondgenoot zullen vinden voor hun gestook. Hoeveel christelijker is het niet elke aangelegenheid op bezonnen en juiste wijze te verstaan en in gunstige zin op te vatten! Wie anders doet, berokkent die de geschriften van de geleerden soms geen kwaad? Ik vraag u bij de glorie van Christus, beste Erasmus, vorst van alle geleerdheid: laat u niet ontmoedigen door het buitengewoon dwaze en domme wangedrag van sommige lieden die niet alleen gering in aantal, maar ook machteloos zijn. Laat u liever troosten door de zeer gunstige oordelen over u en uw geleerdheid die op even waarachtige als constante wijze worden afgegeven door zovele vooraanstaande vorsten en bisschoppen en door zovele geleerden over de hele wereld. Hier is men in elk geval zozeer op uw hand, bewondert men uw werk zozeer en geeft men er zo hoog van op dat geen enkele sterveling in de voorbije eeuwen volgens mij iets soortgelijks te beurt is gevallen, zelfs Hieronymus niet. God zij mijn getuige, beste Erasmus, dat ik dit niet verzin. Alle geleerden feliciteren mij met de uitgave van mijn redevoering,Ga naar voetnoot1. omdat ik daarin mijn mening en gevoelens oprecht en zonder omwegen heb uitgedrukt. De voorname en zeergeleerde jurist heer Nicolaas,Ga naar voetnoot2. president van Holland en andere gewesten, is u zo toegenegen dat hij nooit met meer plezier de maaltijd gebruikt dan wanneer er uitvoerig en in lovende zin over u wordt gepraat, en om deze reden bewijst hij mij grote gunsten. Sommige raadsleden proberen op alle mogelijke manieren bij mij in het gevlij te komen omdat zij hebben gehoord, en duidelijk in mijn redevoering hebben zien staan, dat ik oprecht de uwe ben. In alle scholen, alle geleerde genootschappen en alle hoge kringen wordt Erasmus geroemd. De belangrijkste in die kringen is de voorname, vermaarde en geleerde heer van Assendelft,Ga naar voetnoot3. die een buitengewoon genoegen beleeft aan uw werk en het in zijn vrije tijd bijna onafgebroken in handen heeft. Men probeert mij hier met goud te overladen. Nergens ontbreken voortreffelijke monniken die u terecht de hemel in prijzen. Twee van hen in het bijzonder hebben mij nadrukkelijk aangespoord u te steunen, hoewel ik geen aansporing nodig had. De een is de gardiaan van Mechelen,Ga naar voetnoot4. een verstandig en zeer ontwikkeld man met veel ondervinding. De ander is Amandus,Ga naar voetnoot5. onderlegd in het Grieks en het Hebreeuws; hem kent u wel, geloof ik. Beiden zijn nog geestdriftiger over uw heilige arbeid dan zij over hun eigen | |
[pagina 147]
| |
werk zouden kunnen zijn. En hoevele duizenden zijn er niet in Duitsland, Engeland en Frankrijk aan wie Erasmus niet minder dierbaar is dan hun eigen huis en haard! Ach, wat is het dom van mij geweest mij niet altijd tot het uiterste te hebben ingespannen om de kwade verdenking te voorkomen als zou ik iemand zijn die een zo groot man tegenwerkt en die partij kiest voor ik weet niet wie enzovoort.Ga naar voetnoot6. Waarom heb ik dit niet vanaf het begin duidelijk gemaakt? Waarom heb ik dit zo lang uitgesteld? Ik heb gehandeld onder een kwaad gesternte, beste Erasmus, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Wat ben ik blij dat ik mijn redevoering heb uitgegeven, zodat voor iedereen duidelijk is hoezeer het mij tegen de borst stuitte wat er gebeurde! Wat men beraamde, is mij namelijk nooit bevallen. Maar deze fout van mij biecht ik u eerlijk op, mijn allervriendelijkste Erasmus: dat ik niet openlijk mijn mening heb verkondigd. Als dit zich in de toekomst opnieuw voordoet, mag ik sterven, voor wat ik waard ben. Mag ik u vragen mij bij gelegenheid ergens vriendelijk te vermelden, zodat iedereen begrijpt dat onze verstandhouding uitstekend is?Ga naar voetnoot7. U zou mij nergens een groter plezier mee kunnen doen. Er zijn enkele brieven van u aan mij en van mij aan u voorhanden; mochten enkele hiervan voor de druk geschikt zijn, dan zou hierdoor mijn wens worden vervuld.Ga naar voetnoot8. De hoogeerwaarde heer van Egmond,Ga naar voetnoot9. een vroom man die uit een aangeboren goedheid dergelijke twisten verafschuwt, koestert vriendschappelijke gevoelens jegens u. Bij hem en bij alle anderen zal uw Dorpius niet ophouden zich te laten horen, en zonder dit voor iemand te verbergen. Ik zou bijzonder graag willen dat mijn redevoering, hoe onbeduidend en gebrekkig die ook is, te Bazel bij Froben wordt gedrukt.Ga naar voetnoot10. Als u dit wilt, is het werk al bijna gedaan, want wat zullen Rhenanus of Froben u kunnen weigeren? Wanneer u aan More, Pace, Rhenanus, Hutten of Budé schrijft, maakt u dan alstublieft vriendelijk melding van uw Dorpius. Mijn bejaarde vaderGa naar voetnoot11. die nu bijna tachtig jaar is, heeft me opgedragen u | |
[pagina 148]
| |
zijn hartelijke groeten over te brengen. U herinnert zich misschien niet hoe hij u kent. Iets meer dan twee jaar geleden had hij een zeer innemend gesprek met u in het Atrechtcollege.Ga naar voetnoot12. Meester Jacob Mauritsz, raadsheer en voormalig pensionaris van Gouda, is u met hart en ziel toegenegen en laat u door mij groeten. Ik word hier bij de kladden gegrepen door mensen van geleerdheid en aanzien. Ik eet zelden nog thuis, niet omdat ik zo dol ben op feestmalen, maar omwille van de conversatie. Luther oogst hier veel bijval, zoals ik u onlangs schreef.Ga naar voetnoot13. Er is hier iemandGa naar voetnoot14. van een opmerkelijke geleerdheid, een groot talent en een niet aflatende ijver, nog in de kracht van zijn leven, die vroeger in Leuven woonde en daar de hoogste lof wegdroeg om zijn kennis, die te zijner verdediging een boek heeft geschreven en al diens opvattingen toelicht en met gedegen Bijbelcitaten ondersteunt. Ik heb het boek zelf gelezen en zal het meebrengen. Dat verlangt hij zelf ook. Hij is een grootmoedig en rijk man. Groet u alstublieft de heer de Nève en vraagt u hem de opschudding van vroeger te vergeten. Ik weet dat hij nooit zo kwaad op mij zou zijn als hij de toedracht geheel zou kennen. Doet u ook Berselius, Rescius en de anderen mijn hartelijke groeten. Meester Jan Koolman, biechtvader van het Agathaklooster, een vroom en geleerd man en een verwoed lezer van uw boeken, die samen met u bij mij in Leuven heeft gegeten, beveelt zich bij u aan. Het ga u goed en als het u schikt, antwoordt u mij dan, want ik kan voorlopig nog niet weg van hier. Den Haag, de maandag na Sint-Catharina, 1519 |
|