De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan de welwillende lezer, gegroetIk betreur het, beste lezer, dat zich andermaal een kwestie voordoet waarover ik liever een waarschuwend woord spreek - ook al komt het tamelijk ongelegen - dan dwalingen toe te staan. Het is ronduit onfatsoenlijk dat sommige drukkers zo vermetel zijn geweest aan de reeds eerder uitgegeven brieven aan Reuchlin onlangs enkele brieven van mij toe te voegen,Ga naar voetnoot1. die ik geenszins had geschreven met de bedoeling ze te publiceren, maar nog onfatsoenlijker is dat ze hierin enkele zaken op aanstootgevende wijze hebben veranderd. Ik ben namelijk bereid elke boete te betalen als in de brief die ik eigenhandig aan Reuchlin heb geschreven, de woorden ‘geen christen, maar een schijnchristen’ voorkomen,Ga naar voetnoot2. om van de rest maar te zwijgen. Ik weet dat Reuchlin een te verstandig man is om te dulden dat men zoiets doet, en ik ben ervan overtuigd dat dit buiten zijn medeweten is gebeurd door toedoen van lieden die Reuchlin met meer ijver dan verstand hun steun betuigen; door dezelfde lieden zijn de aanstootgevende koptitels ‘Reuchlinisten’ en | |
[pagina 141]
| |
‘Erasmus die het in zijn goddelijke geschriften overal voor Reuchlin opneemt’ toegevoegd. Ik ben geen Reuchlinist en behoor tot geen enkele menselijke partij. Ik verafschuw dergelijke sektarische termen. Ik ben een christen en ken alleen christenen. Aan Erasmisten heb ik geen boodschap en Reuchlinisten ken ik niet. Met Reuchlin onderhoud ik niets anders dan een beleefde vriendschap. Ik heb me nooit als zijn verdediger opgeworpen en dat wenst hij zelf ook niet. Zijn zaak is in handen van de hoogste rechter op aarde,Ga naar voetnoot3. die de taak op zich heeft genomen het uiteindelijke vonnis te vellen. Verder laat ook het inzicht te wensen over van degenen die vertrouwelijke brieven aan een vriend publiceren, vooral als ze die naar eigen goeddunken hebben gewijzigd. In mijn antwoordbrief aan Luther is een vermelding van de Luikse bisschop toegevoegd, die ontbreekt in dezelfde brief zoals die in Bazel door onbekenden is verspreid.Ga naar voetnoot4. Evenzo zijn in een brief van Eck aan Jakob van Hoogstraten, die in Brusselse kringen van hand tot hand ging, een aantal vrij pittige uitlatingen over zekere doorluchtige hertog geschrapt,Ga naar voetnoot5. maar als men zich dan toch aan ingrepen bezondigt, is deze goedgunstige manier mij liever. Ik schaam mij niet omdat ik Luther heb teruggeschreven; desnoods zou ook de Grote Turk van mij een antwoord krijgen. Ik steun zijn goede kanten, niet zijn slechte, beter gezegd: ik steun niet hem maar Christus. Bovendien heb ik hem in mijn antwoord dikwijls vermaand, zij het op een beleefde manier, want ik weet dat men zo meer bereikt. Naar mijn mening zijn er velen die Luther op deze wijze steunen. Op dezelfde manier werd Tertullianus gesteund door Cyprianus, Lactantius door velen, Origenes door een nog groter aantal mensen. Laat dit zonder enig nadeel voor Luther gezegd zijn. Ik ben niet zijn aanklager, niet zijn verdediger en evenmin zijn rechter. Laten diegenen zich over de zaak buigen die daartoe met name door de paus zijn aangewezen. Men kan zich nochtans afvragen wat er verkeerd aan is buiten de zaak om steun te geven aan, ten eerste, een deugdzaam man (ook zijn vijanden zeggen dat hij dat is) en, ten tweede, een gemoed dat - al is het in zijn terechte verontwaardiging al te fel opgelaaid - niettemin, als het elders werd ingezet, een bijzonder waardevol instrument zou kunnen zijn ten dienste van Christus, die de rokende vlaswiek niet uit- | |
[pagina 142]
| |
blusteGa naar voetnoot6. maar deed opleven - heel anders dan zij die mensen liever laten sterven dan hen te genezen, en liever uit de weg ruimen dan hen tot inzicht te brengen. De wet laat in al haar strengheid toe dat zelfs gezworen rechters de beklaagde bijstaan. De menselijkheid vereist dat men de verdrukten bijstaat. Dit alles zeg ik als iemand die met de zaak van Luther volstrekt niets te maken heeft en die als geen ander afkerig is van elke soort onenigheid. Overigens betreurt ook Luther zelf de publicatie van die brief, die, slecht begrepen en nog slechter uitgelegd, de aanleiding voor deze verdenking heeft gegeven; dit stelt hij duidelijk in zijn laatste brief aan mij.Ga naar voetnoot7. Ik zou dan ook willen dat uitgevers zich niet langer een dergelijke, tot opschudding leidende vrijheid veroorloven en geen misbruik maken van hun ambacht, uitgevonden om de wetenschap en de moraal te bevorderen en niet om de rust in de christelijke gemeenschap te verstoren. Als zij hun vermetelheid niet aan banden kunnen leggen, heb ik u toch, lezer, met dit eigenhandig geschreven document mijn mening kenbaar willen maken. Het ga u goed. Leuven |
|