De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121

1040 Aan Maarten Lips
[Leuven, oktober/november 1519]

Erasmus van Rotterdam aan de heer Maarten Lips van Brussel

De zaken die hij^1. aanduidt, bestaan alleen in zijn dromen. Ik kreeg er lucht van in Brussel. Hoogstraten is in Leuven. Hij heeft mijn brief^2. aan Luther in handen gekregen en denkt die goed te kunnen gebruiken om te bewijzen dat ik op Luthers hand ben, terwijl ik die brief heb uitgegeven om duidelijk te maken dat ik met Luther niets te maken heb. En als ik hem gunstig gezind zou zijn, wat dan nog? Hij heeft mensen aan het hof bewerkt, met name de heer van Bergen,^3. maar anderen hadden een betere kijk op de zaak. Niettemin vermoed ik dat sommigen een complot hebben gesmeed - Briselot, Hoogstraten,^4. de suffragaanbisschop van Kamerijk^5. en Egmond^6. - niet zo-

1. Wellicht Edward Lee.

2. Brief 980, gepubliceerd in oktober 1519.

3. Zie brief 1038.

4. Vermoedelijk niet Jakob van Hoogstraten maar Antoine de Lalaing; zie brief 1038.

5. Adriaan Aernout.

6. Nicolaas Baechem.

[p. 140]

zeer tegen mij als tegen Luther. Ik heb zwaar te lijden van een verkoudheid. Dankjewel voor het geschenkje. Aan onze vriendschap hoef je niet te twijfelen, beste Maarten. Kon ik je maar komen bezoeken. De nieuwe Samenspraken liggen op de pers.^7. Het ga je goed.

7. Een nieuwe versie van de Colloquia, gedrukt in 1519 door Dirk Martens in Leuven; zie de volgende brief.