De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1033 Aan Albert von Brandenburg
| |
[pagina 120]
| |
glazen of aardewerken mokken te drinken dan uit een met goud bewerkte beker. Als u echter een glazen drinkschaal had gestuurd, zou die niettemin een plaats hebben gekregen tussen de voorwerpen waar ik het meest van houd, vanwege het enkele feit dat ze afkomstig zou zijn van een van de allergrootsten op aarde. De waarde van het op zichzelf reeds bijzonder welkome geschenk werd bovendien in belangrijke mate vergroot door mijn vriend Hutten, volgens wie het gaat om een liefdesbeker die als het ware de gratiën is toegewijd, vermoedelijk omdat degenen die hem gebruiken, als door een vredeskus worden verenigd tot één enkele persoon; hij voegt toe dat de beker de kracht bezit degenen die eruit drinken, onverbrekelijk te verbinden in welwillendheid. Omdat ik dit op de proef wilde stellen, heb ik de hoogwaardige heer kardinaal Guillaume de Croy, toen hij dezer dagen mijn bibliotheek kwam bekijken, uit die beker toegedronken en hij mij. Het gaat hem voor de wind en zijn karakter lijkt me zijn grote voorspoed niet onwaardig. Het spijt me niettemin dat ik het geschenk niet eerder heb gekregen. Onlangs namelijk hebben de Leuvense theologen hun ruzie met mij bijgelegd, in dier voege dat zij de door hen ontketende laster aan banden zouden leggen en dat ik mijn best zou doen de pennen van mijn vrienden te bedwingen, voor zover dit in mijn vermogen ligt. Bij het drinkgelag - er worden hier namelijk geen belangrijke zaken beklonken zonder drank - had ik uw beker graag te voorschijn gehaald, als die toen al in mijn bezit was geweest. Als allen eruit hadden gedronken, zou onze verzoening misschien onder gunstiger voortekens zijn ingegaan. Nu is ten gevolge van een of andere slecht begrepen en in nog slechtere zin uitgelegde briefGa naar voetnoot2. de broze vrede uiteengespat, zodat na een korte tijd van rust de storm is losgebarsten met nog meer geweld dan voorheen. Voor mij lijdt het geen twijfel dat dit alles is gebeurd door de machinaties van Satan, die niets heviger verafschuwt dan eendracht onder de christenen. Hij probeert dan ook op alle mogelijke manieren de rust in het leven en in de studie te verstoren en doet dit onder het mom van de vroomheid, om des te meer schade aan te richten. In dit verband zijn er enkele zaken - als uw overstelpende bezigheden Uwe Hoogwaardigheid enige tijd laten - waarvan het in mijn belang is dat u ervan op de hoogte bent; wellicht raakt dit ook uw eigen belang en in elk geval in dat van de letteren, die redelijkerwijs de steun verdienen van de beste geesten tegen de slechtste. Laat ik vooropstellen dat ik nooit enige bemoeienis heb gehad met de bezigheden van Reuchlin of de zaak van Luther. De kabbala en de Talmoed, wat die ook mogen zijn, hebben mij nooit bekoord. De venijnige woordenstrijd tussen Reuchlin en de aanhangers van Jacob van Hoogstraten vond ik hoogst ergerlijk. Luther is voor mij een vol- | |
[pagina 121]
| |
slagen vreemdeling; ik heb geen gelegenheid gehad zijn boeken te lezen, behalve voor zover ik er sommige gedeeltelijk heb doorgenomen.Ga naar voetnoot3. Als hij goed schrijft, komt mij daarvoor geen enkele lof toe; als dat niet zo is, kan mij op grond daarvan geen enkel verwijt worden gemaakt. Wat ik wel merk, is dat de beste mensen zich het minst storen aan zijn geschriften, waarschijnlijk niet omdat ze het met alles eens zijn, maar omdat ze hem lezen in dezelfde geest waarin we Cyprianus en Hieronymus of zelfs Petrus Lombardus lezen, voor vele zaken een oogje dichtknijpend. Ik betreur het dat de boeken van Luther zijn gepubliceerd; nadat zijn pamfletten, ik weet niet meer welke, voor het eerst begonnen te circuleren, heb ik mijn best gedaan de uitgave ervan te verhinderen,Ga naar voetnoot4. voornamelijk vanwege mijn vrees dat ze tot opschudding zouden leiden. Luther heeft me een briefGa naar voetnoot5. geschreven in een volgens mij christelijke geest en ik heb hem geantwoord,Ga naar voetnoot6. hem terloops aansporend dat hij niets opruiends, niets wat tegen de paus was gericht en niets hoogmoedigs of haatdragends moest schrijven, maar oprecht en in alle zachtmoedigheid de evangelische leer moest preken. Ik heb dit op hoffelijke wijze gedaan, hopend des te meer te bereiken. Ook heb ik gezegd dat hij hier aanhangers heeft, in de hoop dat hij des te meer rekening zou houden met hun oordeel. Enkele idioten hebben hieruit afgeleid dat ik achter Luther zou staan, terwijl tot dusver niemand van hen een waarschuwend woord tot de man heeft gericht; dit heb ik als enige gedaan. Ik ben Luthers aanklager noch zijn verdediger en draag geen schuld aan wat hij doet. Over zijn geest durf ik geen oordeel te vellen; dit is immers buitengewoon moeilijk, vooral wanneer het om een negatief oordeel gaat. Maar toch: indien hij mijn steun heeft als een goed mens, zoals zelfs zijn vijanden beamen dat hij is; indien ik hem steun in zijn staat van beschuldiging, zoals door de wet zelfs aan gezworen rechters wordt toegestaan; indien ik hem steun in zijn verdrukking, zoals de menselijkheid vereist - verdrukking door degenen die een vals voorwendsel gebruiken om vol geestdrift de literaire beschaving te bestrijden - waar in dit alles is dan enige grond voor verwijt te vinden, zolang ik me niet meng in zijn zaak? Ik acht het ten slotte mijn christelijke plicht Luther in die zin te steunen dat ik, als hij onschuldig is, niet wil dat onfatsoenlijke groeperingen hem te gronde richten, en dat ik, als hij dwaalt, wil dat hij wordt genezen en niet in het verderf wordt gestort. Dit is immers meer in overeenstemming met het voorbeeld van Christus die, | |
[pagina 122]
| |
naar het getuigenis van de profeet, de rokende vlaswiek niet uitbluste en het gekrookte riet niet verbrak.Ga naar voetnoot7. Ik zou wensen dat zijn hart, dat toch enkele gloeiende vonken van de evangelische leer lijkt te bevatten, niet vertrapt wordt maar na enige bijsturing wordt geroepen om de glorie van Christus te verkondigen. Nu zijn er enkele mij welbekende theologen die Luther niet vermanen of terechtwijzen, maar hem slechts met krankzinnig kabaal zwartmaken bij het publiek en met woedende, giftige aanvallen over de hekel halen, terwijl ze niets anders in de mond hebben dan de woorden ‘ketter’ en ‘ketterij’. Het kan niet worden ontkend dat hier te lande de hatelijkste publieke uitroepen zijn gedaan door degenen die Luthers boeken nog nooit onder ogen hebben gehad. Vast staat dat sommigen met name hebben veroordeeld wat ze niet hebben begrepen. Een voorbeeld hiervan: Luther had geschrevenGa naar voetnoot8. dat we gehouden zijn alleen onmiskenbare doodzonden op te biechten, waarmee hij doodzonden bedoelde waarvan we ons bewustzijn bij de biecht. Een karmelitaanse theoloogGa naar voetnoot9. die ‘onmiskenbaar’ opvatte als ‘openlijk begaan’, keerde zich luid en op alle mogelijke manieren tegen iets wat hij niet had begrepen. Tevens staat vast dat deze theologen in Luthers boeken zaken als ketters hebben gebrandmerkt die in de boeken van Bernardus en Augustinus te lezen staan en door ons worden gewaardeerd als rechtzinnige en zelfs vrome uitspraken. Aanvankelijk spoorde ik hen aan dergelijk kabaal te temperen en de zaak liever te behandelen in geschriften en disputaties. Om te beginnen zei ik dat men niet publiekelijk mag veroordelen wat men niet heeft gelezen of niet eens heeft overwogen, om niet te zeggen dat men het niet heeft begrepen. Voorts, dat het theologen niet betaamt te werk te gaan door in het openbaar onrust te stoken, aangezien hun oordeel een zaak is van de grootste ernst. Ten slotte, dat men niet lichtvaardig tekeer mag gaan tegen iemand wiens levenswijze door iedereen wordt geprezen. Ook zei ik nog dat het wellicht niet veilig was dergelijke zaken aan te roeren ten overstaan van een willekeurig samengestelde menigte, waaronder er velen zijn die een afkeer hebben van het opbiechten van heimelijke zonden. Als deze lieden horen dat er theologen zijn van wie men niet al zijn misstappen hoeft op te biechten, is het voor hen maar een kleine stap daaraan de verkeerde conclusies te verbinden. Hoewel mijn visie door alle verstandige mensen werd gedeeld, wekte mijn goedbedoelde raad bij sommigen het vermoeden dat Luthers boeken voor | |
[pagina 123]
| |
een groot deel mijn werk waren en te Leuven het licht hadden gezien, hoewel daar geen letter in staat die de mijne is of die met mijn medeweten of goedkeuring is gepubliceerd. Toch hebben zij hier, steunend op deze volstrekt ongegronde verdenking en zonder enige belemmering een grote heisa ontketend, woester dan ik ooit in mijn leven heb gezien. Daarbij komt nog dat hoewel het de eigenlijke taak van theologen is te onderwijzen, ik er nu velen zie die zich met niets anders bezig houden dan met dwang, onderdrukking en vernieling, terwijl Augustinus zelfs in de confrontatie met de donatisten - die niet alleen ketters, maar ook boosaardige rovers waren - de houding afkeurde van degenen die slechts dwang uitoefenden en niet tevens betere inzichten verkondigden.Ga naar voetnoot10. Mensen wie de zachtmoedigheid in de hoogste mate siert, lijken belust op niets anders dan menselijk bloed en hebben slechts één ding voor ogen: dat Luther wordt gegrepen en te gronde gaat. Dit is het gedrag van beulen, niet van theologen. Als zij voor grote theologen willen doorgaan, laten ze dan de joden bekeren, laten ze hen tot Christus brengen die Christus niet kennen, laten ze het zedelijk niveau van de christenen verhogen - want daar is het droevig mee gesteld, erger nog dan bij de Turken. Hoe kan men billijken dat iemand naar het schavot wordt gesleept die in de eerste plaats zaken ter discussie stelt waarover te allen tijde in alle theologische scholen is gedisputeerd en zelfs getwijfeld? Waarom moet men iemand kwellen die beleerd wil worden, zich onderwerpt aan het oordeel van de Heilige Stoel en zich schikt naar het oordeel van de universiteiten?Ga naar voetnoot11. Dat hij zijn lot niet in handen durft leggen van sommigen die hem liever dood zien dan in zijn gelijk gesteld, mag zeker geen verwondering wekken. Men moet in de eerste plaats de bronnen van dit kwaad onder ogen zien. De wereld gaat gebukt onder menselijke regels, onder opvattingen en leerstellingen van scholastici en onder de tirannie van bedelmonniken die, hoewel ze dienaars zijn van de Heilige Stoel, zo machtig en talrijk zijn geworden dat ze door de paus en zelfs door koningen worden gevreesd. Wanneer de paus op hun hand is, is hij meer dan God voor hen; in zaken die tegen hun belangen ingaan, is hij voor hen niet meer waard dan een schim. Ik veroordeel hen niet allemaal, maar er zijn er velen van het soort dat in zijn belustheid op geld en macht doelbewust het geweten van de mensen verstrikt. Zonder de geringste gêne zijn ze reeds begonnen louter hun nieuwe, steeds onbeschaamdere leerstellingen te prediken, met voorbijgaan aan Christus. Wat | |
[pagina 124]
| |
zij over de aflaten verkondigden, was zelfs voor de eenvoudigen van geest niet te harden. Door deze en andere soortgelijke zaken kwijnde de kracht van de evangelische boodschap geleidelijk weg. Wat ons nog te wachten stond, gegeven dat zaken zich altijd verergeren, was dat de vlam van de christelijke vroomheid uiteindelijk geheel zou uitdoven, terwijl die nodig was om de eveneens uitgedoofde naastenliefde aan te wakkeren. Het geloof was op weg te ontaarden in een nog erger dan joods ceremonieel. Goede mensen maken zich hierover zorgen en betreuren het. Dezelfde verzuchting hoort men in persoonlijke gesprekken zelfs van theologen die geen monniken zijn, en ook van sommige monniken. Naar mijn mening waren het deze zaken die Luther hebben bewogen het als eerste op te nemen tegen de onverdraaglijke schaamteloosheid die sommigen tentoonspreiden. Welke andere motieven zou ik immers kunnen veronderstellen in iemand die geen ereposten ambieert of uit is op geld? Ik ga nu niet in op de stellingen die men Luther tegenwerpt, ik heb het slechts over zijn manier van optreden en de aanleiding daartoe. Luther heeft het aangedurfd de aflaten ter discussie te stellen, maar pas nadat anderen over dit onderwerp al te onbeschaamde uitspraken hadden gedaan. Hij heeft het aangedurfd in gematigde termen te praten over de macht van de paus, maar pas nadat daarover met al te veel onmatigheid was geschreven door anderen, met name door drie dominicanen: Álvaro, Silvester en de kardinaal van San Sisto.Ga naar voetnoot12. Hij heeft het aangedurfd zijn schouders op te halen voor de uitspraken van Thomas,Ga naar voetnoot13. maar de dominicanen stellen die dan ook bijna boven het evangelie. Hij het aangedurfd enkele pietluttigheden ter discussie te stellen inzake de biecht, maar op dit gebied wordt het geweten van de mensen nodeloos door monniken verstrikt. Hij heeft het aangedurfd de uitspraken van de scholastici ten dele te verwaarlozen, maar aan deze uitspraken kennen de scholastici te veel gewicht toe en niettemin verschillen ze er zelf van mening over. Bovendien veranderen ze hun uitspraken van tijd tot tijd, nieuwe zaken invoerend nadat de oude zijn verscheurd. Vrome zielen was het een kwelling dat ze in de scholen nauwelijks een woord hoorden spreken over de evangelische leer, dat de heilige, al vanaf de oudste tijden door de kerk erkende schrijvers er als achterhaald golden en dat ze zelfs in preken bijna niets te horen kregen over Christus, maar des te meer over de macht van de paus en over de meningen van eigentijdse auteurs. Alles wat nog vanaf de kansel werd verkondigd, ademde openlijk een sfeer van geldgewin, kruiperigheid, eerzucht en drukdoenerij. Als Luther in | |
[pagina 125]
| |
zijn geschriften wellicht wat al te onverbloemde uitspraken heeft gedaan, is dit volgens mij hieraan te wijten. Wie de evangelische leer in zijn hart draagt, is ook een voorstander van de paus, die er de voornaamste verkondiger van is, zoals de andere bisschoppen er eveneens de verkondigers van zijn. Alle bisschoppen zijn plaatsvervangers van Christus, maar onder hen bekleedt de paus van Rome de ereplaats. Men moet ervan uitgaan dat hij geen enkele zaak meer is toegedaan dan de glorie van Christus, want hij gaat er prat op diens dienaar te zijn. Hem wordt een slechte dienst bewezen door degenen die hem uit vleierij bevoegdheden toeschrijven die hij zelf niet erkent en die Christus' kudde evenmin ten goede komen. Toch handelen sommigen die voor de huidige beroering zorgen niet uit ijver voor de paus, maar misbruiken zij diens macht voor hun eigen geldbejag en hun eigen machtshonger. Ik ben van mening dat we een vrome paus hebben. Maar in deze onrustige tijden gebeurt er veel dat hem ontgaat. Sommige zaken kan hij, zelfs als hij het zou willen, niet in de hand houden, aangezien ‘de menner door zijn paarden wordt geleid en de wagen niet luistert naar de teugels’, zoals Vergilius zegt.Ga naar voetnoot14. De vroomheid van de paus wordt derhalve gediend door degene die oproept tot datgene wat Christus in de hoogste mate waardig is. Het is geen geheim dat sommigen hem aanzetten tot heilige verontwaardiging tegen Luther, ja zelfs tegen iedereen die het waagt iets tegen hun leerstellingen in te brengen. Maar de belangrijkste vorsten dienen eerder acht te slaan op de bestendige wil van de paus dan op de inschikkelijkheid die hem op slinkse wijze is afgedwongen. Wat voor mensen de aanstichters zijn van de huidige onrust, zou ik met grote nauwkeurigheid kunnen uiteenzetten als ik niet bevreesd was lasterlijk over te komen terwijl ik de waarheid op het oog heb. Met velen sta ik op vertrouwelijke voet, velen hebben in gepubliceerde geschriften hun ware gezicht laten zien; geen spiegel geeft een getrouwer beeld van hun geest en van hun leven. Was het maar zo dat zij die aanspraak maken op de staf van de censoren om iedereen die zij willen uit de christelijke senaat te verstoten,Ga naar voetnoot15. zich de leer en de liefde van Christus eigen hadden gemaakt! Daartoe zijn alleen degenen in staat die zijn gezuiverd van al het vuil van aardse verlangens. Of dat bij hen het geval is, wordt al gauw ondervonden door wie met hen van doen heeft over zaken die hun inkomen, hun aanzien of hun wraakzucht raken. Ik zou willen dat ik Uwe Hoogheid in kennis kon stellen van wat ik in dit verband heb gezien en ondervonden, maar ik heb rekening te houden met de terughoudendheid die een christen betaamt. | |
[pagina 126]
| |
Ik kan me des te vrijer over deze zaken uiten omdat de zaak van Reuchlin en van Luther mij volkomen vreemd is. Ik zou namelijk niet graag zelf over zulke zaken schrijven en ken mijzelf niet zoveel geleerdheid toe dat ik zou willen waken over wat anderen schrijven, maar ik kan me niet weerhouden dit ene geheim te onthullen: degenen die tegen hen te hoop lopen, hebben heel andere bedoelingen dan ze met de mond belijden. Het zat hun al lange tijd dwars dat de schone letteren en de talen zijn opgebloeid en dat de auteurs uit de Oudheid, die tot voor kort door de motten werden aangevreten en onder het stof bedekt lagen, weer tot leven zijn gekomen, zodat de wereld haar bronnen heeft hervonden. Ze zijn beducht voor hun eigen gemodder, willen de indruk vermijden dat ze iets niet weten en vrezen dat afbreuk wordt gedaan aan hun verheven positie. Nadat ze deze zweer lange tijd hadden onderdrukt, is deze onlangs toch opengebarsten, toen de pijn te erg werd om haar te ontkennen. Voordat Luthers boeken verschenen, waren ze hiermee al druk in de weer, vooral de dominicanen en karmelieten, van wie velen helaas nog boosaardiger zijn dan dom. Toen Luthers boeken het licht zagen, grepen zij de geboden kans en begonnen zij talenkennis, goede literatuur, Reuchlin, Luther en zelfs mij op een hoop te vegen, daarmee een gebrekkig beeld schetsend met gebrekkige onderscheidingen. Wat immers heeft, ten eerste, de studie van de letteren te maken met geloofszaken? En verder, wat heb ik te maken met de zaak van Reuchlin en Luther? Maar deze zaken hebben zij bewust met elkaar verward, zodat alle beoefenaars van de letteren door een gemeenschappelijke afkeer worden getroffen. Dat zij niet in oprechtheid te werk gaan, kan men alleen al afleiden uit het volgende: waarom onderwerpen zij op hatelijke wijze slechts de een of andere auteur in het bijzonder aan een onderzoek, met voorbijgaan van alle anderen, terwijl zij zelf toegeven dat er geen oude of recente auteur is bij wie geen fouten worden aangetroffen, en zelfs dat iemand een ketter zou worden die deze fouten hardnekkig verdedigt? Ze ontkennen niet dat Álvaro, de kardinaal van San Sisto en Silvester Prierias in menig opzicht hebben gedwaald. Over hen reppen zij met geen woord, want dit zijn dominicanen. Ze gaan alleen tekeer tegen Reuchlin, omdat die bedreven is in talen, en tegen Luther, van wie ze denken dat hij onderlegd is in de literatuur waarvan ik studie maak, hoewel hij daar amper van heeft geproefd. Luther heeft veel geschreven dat eerder onbesuisd dan goddeloos te noemen is, maar wat hen vooral steekt is dat hij weinig opheeft met Thomas, dat hij de winsten uit de aflatenhandel doet dalen, dat hij weinig waarde hecht aan de bedelorden, dat hij voor scholastieke dogma's niet evenveel respect opbrengt als voor het evangelie en dat bij hem geen plaats is voor menselijke spitsvondigheden uit academische disputaties. Dat zijn uiteraard onduldbare vormen van ketterij! | |
[pagina 127]
| |
Maar bij de paus verhullen zij deze zaken en uiten zij in plaats daarvan laaghartige beschuldigingen; slechts als zij iemand kunnen schaden, zijn deze mensen eensgezind en vindingrijk. Vroeger werd een ketter met het nodige respect gehoord en geabsolveerd als hij boete had gedaan; als hij na een veroordeling volhardde, werd hij - dit was de ergste straf die bestond - uit de gelovige kerkgemeenschap geweerd. Tegenwoordig is het misdrijf van ketterij een heel andere aangelegenheid, en toch wordt bij de geringste aanleiding meteen geroepen: ‘Dit is ketterij, dit is ketterij!’ Vroeger werd iemand als ketter beschouwd wiens mening afweek van het evangelie, van de geloofsartikelen of van zaken waaraan een vergelijkbaar gezag werd toegekend. Nu wordt iemand een ketter genoemd die het op enig moment oneens is met Thomas of zelfs maar met een nieuwbakken redenering, gisteren opgekomen in het brein van een of andere wijsneus die college geeft. Wat hun niet bevalt en wat zij niet begrijpen, is voor hen ketterij. Grieks kennen is ketterij. Verzorgde taal bezigen is ketterij. Alles wat ze zelf niet doen is ketterij. Ik geef toe dat vervalsing van het geloof een zwaar vergrijp is, maar men moet niet van willekeurig welke zaak een geloofskwestie maken. En wie geloofszaken behandelt, moet geheel vrij zijn van elke vorm van eerzucht, geldbejag, haat en rancune. Wie zou het kunnen ontgaan waar ze op uit zijn en hoe ze te werk gaan? Geeft men hun begeerten eenmaal de vrije teugel, dan zullen ze overal tegen elk fatsoenlijk mens beginnen te razen en uiteindelijk de bisschoppen en zelfs de paus bedreigen. Ik zou dit niet aan de kaak stellen om geen verkeerde indruk te wekken, ware het niet dat we sommigen reeds hun gang zien gaan. Waar de dominicaner orde toe in staat is, maken Girolamo SavonarolaGa naar voetnoot16. en de misdaad te BernGa naar voetnoot17. ons voldoende duidelijk, om geen andere voorbeelden te noemen. Ik zeg dit niet om de slechte reputatie van de orde nieuw leven in te blazen, maar om te waarschuwen voor wat ons te wachten staat wanneer ze al hun vermetele plannen volbrengen. Wat ik tot dusver heb gezegd, staat los van Luthers zaak. Ik heb het slechts over de manier waarop de dingen gaan en het gevaar dat daarmee ge- | |
[pagina 128]
| |
paard gaat. De paus heeft de zaak van Reuchlin aan zich getrokken, de affaire van Luther is aan de universiteiten overgelaten. Hoe zij zich ook zullen uitspreken, ikzelf loop geen gevaar. Ik heb er steeds voor gewaakt nooit iets te schrijven wat aanstoot kon geven, opruiend klonk of tegen Christus' leer inging. Nooit zal ik bewust de verkondiger van een dwaling of de aanstichter van onrust zijn; ik zal alles liever verdragen dan dat ik tweedracht zou zaaien. Toch had ik mijn redenen om Uwe Hoogwaardigheid van dit alles in kennis te stellen, niet om u te adviseren of u iets voor te schrijven, maar opdat u met meer vertrouwen de beste beslissing kunt nemen voor het geval de tegenstanders van de letteren zouden pogen misbruik te maken van uw positie. Naarmate u meer afstand u tot de zaak bewaart, zult u naar mijn mening uw gemoedsrust beter dienen. Mijn Methode,Ga naar voetnoot18. die aan Uwe Hoogheid is opgedragen, heb ik herzien en met aanzienlijke uitbreidingen verrijkt. Moge de almachtige Christus Uwe Hoogwaardigheid ten eeuwigen dage in gezondheid en welstand bewaren. Leuven, 19 oktober 1519 Erasmus van Rotterdam, de toegewijde dienaar van Uwe Hoogwaardigheid |
|