De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1031 Aan Thomas Wolsey
| |
[pagina 118]
| |
al diens kinderen als het ware het plechtanker is van diens nageslacht. In zijn grote schranderheid beseft de man hoe belangrijk het gezelschap is waarin de jeugd verkeert, wanneer men zich bevindt op de tweesprong van deugd en ondeugd en men weinig nodig heeft om een verkeerde richting in te slaan. Hij is ervan overtuigd dat geen ander hof zo onbedorven is, aangezien het, behalve een koning die veruit de meest rechtschapen vorst is van onze tijd, en een koningin die een toonbeeld is van deugd, zoveel mannen herbergt die uitblinken in geleerdheid, zich kunnen laten voorstaan op een onberispelijk karakter, eerbied afdwingen door hun ernst en ontzag inboezemen door hun wijsheid en inzicht. Het is hem evenmin onbekend dat de verleidingen aan het hof hier te lande tot het verderf voeren van de plooibare jeugd. Vandaar dat de zeer verstandige oude man uw hof heeft uitgekozen als een unieke leerschool, waar de jongeman niet alleen een literaire opvoeding zal verkrijgen, maar ook een zedelijke vorming die een goede vorst betaamt. Het lijdt immers geen twijfel dat deze jongeman, voor grootse zaken in de wieg gelegd, tot nog veel grotere zaken zal komen als hij niet voortijdig sterft. Ongetwijfeld is hij u reeds op gepaste wijze aanbevolen door de hoogste vorsten, zodat het overbodig is mijn voorspraak toe te voegen. Toch leek het mij goed Uwe Hoogheid in weinig woorden zijn persoon te schetsen, iets wat de heer van Bergen veeleer suggereerde dan er rechtstreeks om te vragen. Nochtans kan niets of niemand hem doeltreffender aanbevelen dan zijn eigen karakter en buitengewone innemendheid, althans voor degenen die het samengaan van rechtschapenheid en geleerdheid waarderen, onder wie Uwe Hoogwaardigheid ontegenzeggelijk de eerste en voornaamste is. Moge God, in zijn voorzorg over de mensheid, u nog zeer lang in welzijn bewaren. Leuven, daags voor het feest van Sint Lucas, 1519 |
|