De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdBudé aan ErasmusZo! Het is je dus niet ontgaan dat mijn lovende woorden over jou aan Tunstall ironisch waren bedoeld! Welnu, ik sta er op mijn beurt van te kijken dat je nu zelf eigenlijk toegeeft dat de lovende woorden die jij eerst zelf over mij had geschreven al even onoprecht waren. Je vriend Vives zou het kunnen getuigen: hem heb ik een aan mij gerichte brief laten zien van een man met een fijne neus (al heb ik diens naam onzichtbaar gemaakt door mijn vinger erop te houden), die mij - alsof dat nog nodig was - attent maakte op een aantal haaiige passages in hetgeen je schrijft. En dan had hij nog niet eens een andere brief van dezelfde strekking gezien, van een Italiaan met de grootste renommee, weliswaar niet aan mezelf gericht, maar aan een van zijn vrienden, die mij het origineel onlangs toestuurde.Ga naar voetnoot1. Ik had gemeend deze en vele soortgelijke zaken met de mantel der liefde en zelfs der vergetelheid te kunnen bedekken, maar nu rijt jij de wond weer open en maak je van mijn vermoeden bijna een zekerheid, tenzij je ontkent dat bovenstaande woorden een aanleiding vormen om over jou dezelfde mening te huldigen die jij, zoals je schrijft, in deze aangelegenheid over mij hebt opgevat. Toch zou ik niet willen dat je denkt dat ik niet bijzonder blij was met je in | |
[pagina 89]
| |
het Grieks gestelde brief waarop ik al in het Grieks heb geantwoord, maar jij speelt mij nu eenmaal een overvloed aan tegenargumenten in handen, en dat niet alleen om mezelf te verdedigen. Geloof je me niet? Hoewel je beweert dat je bewust een groot aantal van mijn fouten buiten beschouwing laat - dat doe ik, wat de jouwe betreft, trouwens zelf ook in mijn verdediging - analyseer je woord voor woord alles wat ik geschreven heb, en breng je alle denkbaar retorisch geschut in stelling. Ik ben me ten stelligste bewust dat ik in mijn verdediging voorbijga aan zaken waarvan de verwoording en de stilistische inkleding ertoe zouden leiden dat de verontwaardiging mij te machtig wordt of dat mijn strijdlust met me aan de haal zou gaan. Ik zie in dat ik enkele malen buitensporig en buiten mezelf ben geweest. Daarom heb ik mij de terechtwijzingen van een vriend laten welgevallen, althans wat die punten betreft die door behandeling niet milder kunnen worden. Je hebt blijkbaar nog steeds geen voeling met mijn karakter, aangenomen dat je je eigen mening verwoordt en niet die van anderen. Allereerst wat ik schreef: ‘De pil van mijn brief heb je nu, hoop ik, wel doorgeslikt.’Ga naar voetnoot2. Ga eens na of ik er niet in slaag dit op passender wijze uit te leggen dan jij, en wel op deze manier: mijn brief was weliswaar scherp van toon (je verwijt mij herhaaldelijk bitterheid en eigenaardigheden), maar ik hoop dat je dit niettemin hebt verteerd of althans je verontwaardiging geheel hebt ingeslikt, zodat je je niet langer gekrenkt voelt (voor zover er al van krenking sprake kan zijn als dit niet de bedoeling was), te meer daar ook jij fel tegen mij bent uitgevaren en ik uit het laatste vel van je brief meen te mogen opmaken dat je die scherpte van mij (laat het dan maar scherpte zijn, als jij dit zo wilt zien) in kalmte verdraagt en liefst wilt vergeten, want je zei toch enkele keren dat je mij zo stilaan wel begon te kennen. Verder kun je je toch mijn ongenoegen en gegriefdheid voorstellen toen ik las hoe je met de nodige zin voor overdrijving, onder het aanroepen van goden en mensen, het zinnetje ‘Je begint je blijkbaar net zoals ik al aan grapjes te wagen’ aangrijpt om mij van vergaande hoogmoed en vrijpostigheid te beschuldigen? Ik doe dan ook een dringend beroep op je welwillendheid, beste vriend, en bezweer je bij ons beider even serieuze liefde voor het schone en het goede, mij niet de reputatie van een opschepper te verlenen, van iemand die het niet prettig vindt met jou te worden vergeleken. Luister dus naar mijn uitleg van die woorden en waag het daarna nog te klagen dat ik je uit de hoogte behandel. Dikwijls heb je gezegd dat ik geen maat weet te hou- | |
[pagina 90]
| |
den met mijn grappen die zogezegd op het gevaarlijke af zijn en de smaad nabijkomen, zodat jij er geen goedkeuring aan kon hechten (wellicht omdat ze slecht verenigbaar lijken met jouw eigen bescheidenheid en ernst). Welnu, ik voelde me zo gegeseld en gestenigd door jouw grappen in je langere briefGa naar voetnoot3. dat ik me niet kan voorstellen wat je nog meer had kunnen zeggen of over je hart had kunnen verkrijgen als je uit boosheid had geschreven en niet om plezier te maken. Daarom schreef ik, naar gewoonte zonder bijbedoelingen: ‘je begint er een gewoonte van te maken met mij de draak te steken’. Fijngevoeligheid weerhield mij ervan te zeggen dat jij je overgaf aan spot met dezelfde onbeschaamdheid en vrijpostigheid die je mij aanwrijft. Lees alsjeblieft de bewuste passage opnieuw en bekijk hem van alle kanten. Je zult er, naar ik hoop, uit concluderen dat ik mijn spot daar eerder op mezelf richt dan op jou. Of heeft het soms geen betrekking op mijzelf als ik zeg of laat doorschemeren dat jij onder invloed van mijn brief en grappenmakerij jezelf niet meer bent? Maar jij hebt er met je tragische uitroep een misdaad van bijna dramatische proporties van gemaakt. Wat betreft je verwijt dat ik je bestempel als een slecht verstaander, zou ik mijn woorden kunnen toelichten als ik niet bang was daarmee oude wonden open te rijten, maar er lijkt niets tegen om je met enkele woorden terecht te wijzen: je herinnert je toch, toen je één van de Guillaumes zo te zeggen met de vinger wees,Ga naar voetnoot4. dat ik voor jou het een en ander zou regelen en wat wij in dat verband hadden afgesproken. Ik had liever gewild dat je zijn naam geheel had verzwegen; hij is niet alleen de heilige biechtvader van degene die het in alles voor het zeggen heeft, maar bekleedt ook de rang en waardigheid van een prelaat. Hij houdt zich ook bezig met de interne keuken, om niet in detail te treden. Bovendien behoort hij tot degenen die mij gunstig gezind zijn en voor ons beider belangen opkomen. Maar het risico was voor mij, niet voor jou, vandaar dat je er niet te veel bij nadacht. Maar nu heb ik nog steeds niet gezegd waarom ik grapte dat jij je niet van je snuggerste kant liet zien, tegen je natuur in. Ik kan mij namelijk nauwelijks voorstellen dat jij de woorden ‘terwijl ik alles in het werk stelde om ons voornemen uitgevoerd te krijgen’ niet hebt begrepen, temeer daar je gewoonlijk een scherper inzicht in mijn woorden hebt dan ikzelf, zoals blijkt uit wat ik gezegd heb. Als je vindt dat ik in raadsels spreek, zeg het me. Dan zal ik trachten de zaken wat concreter en duidelijker te formuleren. Maar ik denk niet dat het nodig is. Wat je schrijft over het goede nieuws, alsof je vreest dat ik mijn in deze zaak getoonde moeite en inzet bij je in rekening zal brengen: ik ontsla je van die verplichting, als je je schaamt me iets verschuldigd te zijn. Maar ik houd | |
[pagina 91]
| |
je wel aan de verplichtingen van de vriendschap, die, als het van mij afhangt, voor altijd tussen ons zal bestaan, en dit geldt ook voor jou, mag ik hopen, zolang je je waardering voor mij door je eigen mening laat bepalen en niet door die van anderen - zoveel meen ik op te mogen maken uit wat mij door sommige mensen wordt verteld. Vooruit, ga voor jezelf eens na hoe vriendelijk het was, ja hoe erasmiaans en passend en elegant, mij naar aanleiding van de honingzoete brieven van Deloynes en andere Fransen onrecht aan te doen, alsof ik had gezegd of gesuggereerd dat jij graag wordt gevleid. Ik laat hier in het midden of het werkelijk zo is dat jij meer dan wie ook blij bent met vrijmoedige woorden van je vrienden, maar hoe zijn wij anders met elkaar in aanvaring gekomen, terwijl we toch eerder goede vrienden leken te zijn? Toch wel doordat ik van meet af aan een nogal vrijmoedige stijl hanteerde? Maar goed, laat dit waar zijn en voor bewezen verklaard, wat dan nog? Dacht je soms dat ik zozeer de vijand ben van mijn eigen belangen en zozeer van een boze geest ben bezeten bij het schrijven, dat ik bewust iedereen voor het hoofd zoek te stoten, en bij voorkeur een man ga beschimpen die de belangrijkste is van al mijn vrienden? Dat ik zo'n aanval speciaal richt op jou? Zeg eens, strooide ik dan zo onbeheerst krenkende schimpscheuten in het rond dat ik zelfs de man die mij meer dan wie ook een warm hart toedraagt, Deloynes - bovendien een man van niet gering aanzien - zou beledigd hebben door hem een vleier te noemen? Want dat is toch de implicatie als ik jou een ‘vriend van vleiers’ noem - jij die mij gelijk beticht van alles wat je maar voor de geest komt. Nu je zo gedetailleerd al dit soort dingen hebt verzameld tot een Ilias van mijn fouten en tekortkomingen, staat het je wat mij betreft vrij die ook te verwerken tot een mooi retorisch betoog om er bij je vrienden mee uit te pakken, in het bijzonder bij diegenen die zelf ook graag afgeven op mijn brieven. Als zij het met jouw kritiek eens zijn, dan ben je het aan de door jezelf uitgeroepen amnestie verplicht een tegenonderzoek te voeren naar al hetgeen ik op mijn beurt van jou te verduren kreeg. Mocht daaruit resulteren dat de balans in evenwicht is, dan kunnen wij ons zonder gezichtsverlies weer met elkaar verzoenen. Dit is de beste manier om het gebeurde ongedaan te maken, zodat je in het vervolg niet meer je toevlucht hoeft te nemen tot klagerige retoriek in de trant van: ‘Bewust laat ik heel wat zaken onvermeld, bijvoorbeeld waar je schrijft:...’, hoewel je zelfs dat voorbeeld niet kunt laten rusten voordat je het hebt vervormd tot een staaltje van de ergste spot. Zeg nu eens, beste man en redenaar, zou je zeggen dat je mij schenkt wat je verbeten met beide handen omklemd houdt? En nadat je alle recht naar jezelf hebt toegetrokken, tot in alle kleinigheden, wil je doorgaan voor een redelijke en welwillende procespartij. | |
[pagina 92]
| |
Wat betreft je opmerking dat onze verstandhouding geen bemiddelaar behoeft: wat hiervan ook de strekking is, ik zou toch willen dat je weet dat ik over die kwestie tegen niemand ooit een woord heb laten vallen, behalve voor zover ik heb gezegd en door mijn lichaamstaal en geesteshouding heb laten blijken dat onze zielen niet zozeer door dit gekissebis waren geraakt of geschokt dat het bouwwerk van onze bestendige vriendschap hierdoor van zijn plaats kon worden gebracht, maar dat toch een zo waarheidsgetrouwe schijn van een gespannen verhouding was ontstaan dat deze door geestdriftige vrienden en misleide mensen als een werkelijke spanning kon worden opgevat. Ik zag geen noodzaak in deze aangelegenheid enige bijzondere voorzorgsmaatregel te treffen, totdat mij duidelijk werd dat jij meer plezier beleeft aan het soort schijngevechten dat wordt gevoerd met afgestompte degens, die in elk geval onschadelijk zijn. Niet dat je voor jezelf of voor mij bezorgd was of dat jij iets van mij had te vrezen of ik van jou, maar je vermaakt de toeschouwers liever dan hen in spanning te houden door de kans op een fatale afloop; van het gelijk van deze houding heb ik me met gemak laten overtuigen nadat ik de zaak aan een nadere beschouwing had onderworpen. Alles welbeschouwd meen ik dat tussen ons geen verwijdering of onenigheid is ontstaan die een verzoening behoeft, laat staan een verzoener. Maak je geen zorgen: als ik ooit met boze bedoelingen iets tegen jou gezegd of geschreven zou hebben waardoor ik je belangen schaadde of aan je immense roem afbreuk deed, of als ik mijn retorische trukendoos zou hebben opengetrokken om jou van je voetstuk te stoten, dan mag God mij een vergelijkbaar ongeluk aandoen. We hebben lucht gegeven aan onze ergernis, we hebben fouten gemaakt zoals dit mensen eigen is en we zijn op wellicht onhandige en onverstandige wijze met onze vriendschap omgesprongen door de indruk te wekken dat we elkaar naar het leven stonden in een prestigestrijd. In schijngevechten maakt men dikwijls iets gelijkaardigs mee, wanneer in de hitte van de strijd de spelregels en de voorgeschreven, vastgelegde beurtwisselingen worden veronachtzaamd. Hetzelfde zien we soms bij riddertoernooien in het strijdperk gebeuren, waarna vergeving plaatsvindt wanneer men hoffelijk genoegdoening aanbiedt en verontschuldiging vraagt voor de gemaakte fout. Wat men zich in een onbewaakt ogenblik laat ontvallen is niet onvergeeflijk en beklijft nooit langer dan een dag. Ik verzeker je dat zelfs in dergelijke gevallen het beetje ergernis of geprikkeldheid dat ik voelde, nooit zo sterk was dat het heeft geleid tot haat. Wat voor mij geldt, durf ik ook voor jou te veronderstellen. Wil je wel geloven dat wat wij elkaar geschreven hebben, mij niet eens betreurenswaardig voorkomt? Het kan immers onze vriendschap alleen maar versterken dat we zonder kleerscheuren | |
[pagina 93]
| |
te voorschijn zijn gekomen uit een felle woordentwist waarbij we elkaar op de proef hebben gesteld en blijmoedig erop kunnen vertrouwen dat we elkaar van alle kanten hebben bekeken en uitgeprobeerd. Dat je mij plaagt met mijn intrede aan het hof en het lot van de letteren betreurt, alsof ik een aangenomen zaak in de steek heb gelaten en daardoor de literatuur van haar pleitbezorger heb beroofd, levert mij stof voor nieuwe grappen met jou. Ik zal je in het Grieks schrijven, zodat ik je vrij en ongedwongen verslag kan uitbrengen van de missie in opdracht van het hof die mij dit jaar dankzij een twijfelachtige gunst van de voorzienigheid ten deel is gevallen.Ga naar voetnoot5. Vaarwel. Nog steeds uit Marly, 15 september [1519] Hier komt nog een ontboezeming, recht uit het hart. Enkele dagen nadat ik jouw brief had gekregen, heb ik de mijne, in het Grieks gesteld, naar jouw Herman gestuurd, maar die had de stad reeds verlaten vanwege de pest. Zodoende werd de brief mij terugbezorgd vanuit de stad; deze nieuwe brief heb ik er voor de aardigheid aan toegevoegd, want jou schrijven doet me buitengewoon veel plezier. Ik zal ze echter niet beide aan dezelfde persoon toevertrouwen, zodat duidelijk is dat ik nu twee keer aan de beurt ben geweest. Nogmaals vaarwel. |
|