De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Budé aan Erasmus, gegroetMijn geluk kon niet op toen ik je brief ontving, want ik had er al een hele tijd op zitten wachten. Nadat ik de brief had geopend, bleek de inhoud, althans bij een eerste lezing, toch niet zo plezierig. Diezelfde dag was Christophe de Longueil, een man die spoedig furore zal maken in de wereld van de cultuur, bij me langsgekomen in mijn landhuis. Hij was samen met enige charmante reisgezellen op doortocht naar Engeland, en zou, naar hij beweerde, ook Leuven aandoen om er jou te ontmoeten. Bij valavond was ik verdiept in filologische arbeid toen een huisbediende kwam zeggen dat een jongeman te paard zich bij de hofpoort had aangemeld. Ik begaf mij onmiddellijk daarheen en stond er oog in oog met een jonge kerel. Hij groette mij en zei dat hij mij een brief kwam brengen van Erasmus en nog een andere vriend. Toen ik hem dat hoorde zeggen wist ik met mijn vreugde geen blijf. Ik voelde mijn hart kloppen in mijn keel. Ik nam de brief dus mee en opende hem. Dadelijk merkte ik dat hij in het Grieks was opgesteld. Dat was niet jouw gewoonte, maar het deed me wel plezier. Toen ik de brief snel doornam kreeg ik om beurten alle kleuren doordat de meest diverse gevoelens zich van mij meester maakten: soms was ik geamuseerd, dan weer grimmig gestemd; soms geërgerd, dan weer vergevensgezind; soms opgelucht, dan weer verbijsterd, ja, wat was ik niet? Soms bekroop me de lust om de hele polemiek te abandonneren, dan weer om terug te vechten. Daarna, in een korte periode van bezinning en afweging, waarin steeds weer tegenstrijdige gevoelens aan bod kwamen, bereikte ik een zeker filosofisch gepeins en uiteindelijk kwam ik bij het zoeken naar evenwicht tot een welwillende inschikkelijkheid, omdat vriendschap mij meer dan alles lief is. Vriendschap was het ook die me zei minder aandacht te besteden aan de kritische toon van je brief en vooral een open oog te hebben voor de milde, vriendelijke kant van je karakter. Ik vroeg mij tegelijkertijd ook af of ik misschien op een of andere manier tegen de god van de vriendschap had gezondigd (een niet denkbeeldig risico met al die ludieke schijngevechten in onze brieven); zo ja, dan was het mijn taak de verongelijkte god te verzoenen door hem een exclusief offer te aan te bieden. Dat ik zo'n god door een berouwvolle schuldbekentenis met meer dan één prachtdier genadig zou stemmen, daarover zijn wij allen die over godenzaken filosoferen het eens. Ik ga dan ook volgaarne op je voorstel in, beste man, om het in onze briefwisseling voortaan wat aardiger en vriendelijker te houden - ter wille van de goede verstandhouding, en omdat ik een hekel heb aan die wederzijdse beschuldigingen. Ik aanvaard de door jou afgekondigde amnestie en beloof hierbij dat ik er mij tot het bittere einde | |
[pagina 80]
| |
aan zal houden. Weet ook dat je vriend Budé voortaan de wetten der vriendschap zal respecteren zoals nog nooit een van je allerbeste vrienden het zelfs heeft gedaan. Nu weet jij hoe ik over vriendschap denk. Toch zal ik niet schromen jou dit ene te vragen (en ik denk niet dat het je moeilijk zal vallen het in te willigen: het zij mij vergund) zonder aan de afgekondigde amnestie en de sereniteit ook maar enige afbreuk te doen - wat voorbij is nog even in herinnering te brengen, teneinde voor iedereen, onze vrienden zowel als onze vijanden, te getuigen dat alles wat ooit door mij over jou en tegen jou is gezegd of geschreven wellicht was gebaseerd op een zekere rivaliteit (die zich op de een of andere manier in mijn geest had genesteld, er de gevoelens had aanscherpt, en zich uiteindelijk misschien tegen mezelf zou hebben gekeerd - emoties willen immers wel eens tot het slechte neigen), maar niet op het pernicieuze soort rivaliteit dat met kwaadaardige wedijver te maken heeft. Nee, bij de liefde voor kennis en cultuur, die mij heilig is, dát zeker niet. Ik zou niet eens aarzelen de Waarheid zelf - die het denken van al wie met kennis en wetenschap is begaan in goede banen leidt en onze harten doorgrondt - als getuige daarvan op te roepen. Ik ben altijd, ook als daar aanleiding toe was, terughoudend geweest om eden af te leggen, en ook nu zou ik dat niet nodig hebben geacht om jou van mijn goede bedoelingen te verzekeren, ware het niet dat je vrienden, en wellicht ook ons beider vijanden, of beter gezegd: zij die onze liefde voor het schone een kwaad hart toedragen, meenden dat ik vertrouwde op zwijgen en daardoor die eed al gezworen had. Zodra zij immers vermoedden dat er iets als vijandschap tussen ons was ontstaan toen wij samen wat verbale schermoefeningen hielden, konden zij hun vreugde niet op. Nu moet jij voor jezelf maar eens uitmaken, beste, of jouw intenties stroken met de mijne, en dan zal het je gauw duidelijk worden of ook jij aan een gewetensonderzoek toe bent om deze uit de hand gelopen rivaliteit definitief de wereld uit te helpen. Een rechtschapen man met vriendelijke intenties zou het wellicht onnodig hebben gevonden al de zaken die ik tot mijn verbazing in jouw brief aantref, nog eens in herinnering te brengen, handig voorzien van slimme, gevatte commentaren - dat wel - maar toch net iets te spitsvondig voor iemand die zelf een onverwijlde amnestie afkondigt. Je stijl had wel wat zachter en tegemoetkomender kunnen zijn als het echt je bedoeling was mij in de gewenste stemming te brengen om op je voorstel in te gaan. Stel je even voor dat ik in een strijdlustige bui alle remmen losgooi en koste wat kost mijn gelijk wil halen, dan komt er aan het geruzie nooit een eind. Onze vriendenkamp zou een wansmakelijk soort Ilias worden, een welles-nietes-spelletje waarin ieder zijn gelijk wil behalen. | |
[pagina 81]
| |
Ik feliciteer mezelf echter met het feit dat ik als eerste de zelfdiscipline kon opbrengen om in te gaan op je vriendelijke vredesaanbod, hoewel dat laatste een stuk geloofwaardiger zou hebben geklonken als het niet een aanhangsel was geweest bij een brief boordevol verwijten over van alles en speciaal over wat ik verkeerd heb gedaan en mijn gemis aan fair play. Ik erken dat ik niet helemaal vrijuit ga, en ben bereid om eventuele fouten weer goed te maken en zelfs excuus te vragen voor wat ik onnodig uitlokte. Ik heb van je kunstige vertoning ook heel wat opgestoken, onder andere dat het mij voortaan geen enkele moeite meer zal kosten willig en braaf te luisteren als mij de les wordt gelezen. Ik slaag er zelfs in om een van de moeilijkst bedwingbare neigingen, één die zich niets van de rede aantrekt, in toom te houden, want er is geen gevoel dat zo weinig naar rede luistert en zich zo slecht beheerst als de drang om gelijk te hebben, de sterke neiging om in een debat de beste te willen zijn. Aan jou dan, beste vriend, om te laten zien dat jij niet degene bent die het meest geschonden uit deze woordenstrijd te voorschijn komt. Toen ik zag dat jij bekommerd was om mijn imago - want dat zeg je - achtte ik het mijn plicht om mij op mijn beurt ernstig zorgen te maken over het jouwe. Niet te geloven! Denk jij misschien dat ook maar één van onze gemeenschappelijke vrienden het zal goedkeuren dat je van drie brieven op een rij er alleen de minste, die trouwens al lang niet meer actueel is, uitpikt en er stuk voor stuk alle elementen die je niet zinnen uit aangrijpt om aan dat wat ik geschreven heb, met de nodige verdraaiingen, beschuldigingen van onnadenkendheid te hechten? De andere twee, waar de toon coulant en vriendschappelijk is, komen niet eens ter sprake! Het voortdurend hameren op de scherpe, ongewone inhoud van die ene brief van mij getuigt niet bepaald van hartelijkheid, en het negeren van de twee andere die veel vriendelijks bevatten doet ernstige twijfel rijzen over jouw persoonlijke bereidheid om onze vriendschap stevig te onderbouwen. Je beweert dat jij steeds dezelfde bent gebleven, maar doet het besef van je eigen ressentiment je dan niet vrezen ongeloofwaardig over te komen? Denk jij dan werkelijk dat, omdat jij begonnen bent met zo te doen, de anderen zullen geloven dat je daarom gelijk hebt? Nee toch! Na met duidelijk genoegen en de nodige zin voor overdrijving al mijn tekortkomingen in detail te hebben opgesomd, en na verbeten pogingen mij koste wat kost op mijn woorden te pakken, wil je zelf te voorschijn komen als onberispelijk? Hoe je ook praat, geen mens die dat gelooft - zei Aristophanes al.Ga naar voetnoot1. Ik erken dus in alle deemoed, vriend, dat ik in de fout ben gegaan en vraag dat je mij vergeeft als ik, uit onvrede met je harde en zure verwijten (terwijl | |
[pagina 82]
| |
je zelf je handen in onschuld wast) nogal uitvoerig ben geweest - ook al blijf ik ervan overtuigd dat je een echte vriend bent die het goed met me meent. Misschien zijn we allebei omgekocht door een drang van eigenliefde die ons menselijkerwijs te zeer in de greep heeft. Ik vrees echter dat het, zonder dat ik het in de gaten had, opnieuw fout is gelopen met mijn berouwvolle intenties. Als men spijt heeft over een woordenwisseling, helpt het alleen als men voortaan alles wat daar opnieuw toe kan leiden schuwt als de pest, anders stoot men zich binnen de kortste keren opnieuw aan dezelfde steen. Voortaan mag jij dus onvoorwaardelijk op mijn rouwmoedigheid rekenen en op mijn bereidheid alles te doen wat je maar wilt, temeer daar ik niets liever wil dan spits en geestig communiceren - precies datgene waar jij, die tussen de gratiën bent opgegroeid, ons toe uitnodigt. Vanaf nu zij dus, met Gods hulp, de wet der vergevensgezindheid van kracht. Wie van ons beiden opnieuw aan het kissebissen gaat, wordt aangeklaagd voor het overtreden van de wet en riskeert een bijzonder zware straf: ons beider vrienden zullen hem links laten liggen. Zie, ik schaar mij volledig met jou achter de nieuwe afspraken en betuig mijn volle steun aan je intentie om de verwijten over en weer als afgedaan te beschouwen. Ik verwacht dan ook dat jij, je initiatief indachtig, jezelf geloofwaardig zult willen maken door met iets aardigs voor de dag te komen, waardoor alles nog goed afloopt. Ons landhuis in Marly, 15 maimacterion.Ga naar voetnoot2. Het ga je goed, en heb succes in je werk. |