De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1008 Aan Christoph Hack
| |
[pagina 74]
| |
voor zijn moeite als ik wist wie hij was; nu is het aan u hem namens mij dank te zeggen. Zijn opmerkelijke toewijding aan Erasmus is mij des te aangenamer omdat hij eer bewijst aan iemand die in zijn graf ligt, want wie een levende bewierookt, laadt al gauw de verdenking op zich in het gevlij te willen komen. Maar wat moet ik de schurken toewensen die mij jaarlijks enkele malen begraven - levend nog wel, wat des te wreder is - en mij telkens dwingen mijzelf te overleven? Wat moet ik die ellendelingen toewensen, behalve dat zij bij zinnen komen zodat zij niet als doden verder leven, zoals zij tot nu toe hebben gedaan? Wanneer immers God liefde is en het leven van de ziel, hoe kan men dan hen als levenden beschouwen die hun naaste zozeer haten (een naaste die, verre van iemand te schaden, zich voor iedereen verdienstelijk poogt te maken) dat zij uit ergernis over diens bestaan hem keer op keer met valse geruchten ten grave dragen, intussen in hun verbeelding genietend van diens dood zolang dit in werkelijkheid niet kan, en een wreed genoegen ontlenend aan het verdriet van degenen die zij met hun onheilsberichten tot ontreddering brengen? Wat mij aangaat: hetzij we leven, hetzij we sterven, we leven en sterven voor de Heer.Ga naar voetnoot2. Het ga u goed, beste man. Antwerpen, 13 augustus 1519 |
|