De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
1007 Aan Leo X
| |
[pagina 71]
| |
maar beter kan worden verguisd dan geprezen.Ga naar voetnoot3. Bovendien heeft nauwelijks iemand van hen mijn werk gelezen. Zij waren bevreesd voor hun macht, sommigen zelfs voor hun inkomsten, als de wereld tot bezinning zou komen. Wat zij zelf geloven weet ik niet, maar in elk geval trachten zij onontwikkelde en onwetende mensen te doen geloven dat talenkennis en wat men de betere literatuur noemt vijandig staan tegenover de theologische studie, terwijl geen tak van wetenschap haar in hogere mate siert en verder helpt. Deze lieden, wier geboorte alle muzen en gratiën een doorn in het oog was, voeren een verbeten strijd tegen de studiën die in onze tijd mogen rekenen op een rijke oogst. Zij ontlenen hun hoop op de overwinning voornamelijk aan pure roddel. Als zij zich in geschrifte roeren, spreiden zij niets anders ten toon dan domheid en onwetendheid, want als zij strijden met argumenten, zegeviert natuurlijk de onmiskenbare waarheid. Daarom verheffen zij hun stem slechts bij het onwetende volk en bij domme vrouwtjes op wie men moeiteloos indruk kan maken, vooral onder de mom van het geloof, dat zij op meesterlijke wijze weten voor te wenden. Dan pakken ze uit met vreselijk klinkende woorden als ketterij en antichrist; ze roepen dat het christelijk geloof, dat vanzelfsprekend op hun schouders rust, op het spel staat en wankelt. En in dit verband van hatelijkheden vervlechten zij hun opmerkingen over de talen en de betere literatuur. Al die gruwelen, zeggen zij dan, komen voort uit de dichtkunst, want zij noemen alles dichtkunst wat met een verfijnder soort geleerdheid heeft te maken, dat wil zeggen, alles wat zij zelf niet hebben geleerd. Zij schamen zich zelfs niet om die onzin ook nog van de kansel te verkondigen, zij die wensen door te gaan voor de predikers van de evangelische leer. Ze maken bovendien misbruik van de naam van de paus van Rome en de Heilige Stoel, die immers bij iedereen, zoals het hoort, in het hoogste aanzien staan. Met dergelijke listen en lagen trekken zij ten aanval tegen de bloei van de schone letteren en de zuivere theologie die smaakt naar haar bronnen. Zij laten geen mogelijkheid onbenut en wenden elke denkbare laster aan tegen degenen door wier toedoen zij merken dat deze geleerdheid opgang maakt. Tot hen rekenen zij ook mij, hoewel ik niet goed weet hoeveel mijn inbreng te betekenen heeft. Wel heb ik mij grote inspanningen getroost om mensen af te brengen van de zielloze haarkloverijen waarmee zij hun dagen doorbrachten en hen warm te maken voor de studie van een zuiverder en soberder soort theologie. Dat ik die moeite niet geheel vergeefs op mij heb genomen, kan ik opmaken uit de vijandige reacties van bepaalde lieden die niet kunnen verteren dat iets hoog wordt aangeslagen wat zij zelf niet in staat zijn te onderwijzen en wat het hun schaamt te leren. Van hun geblaf heb ik | |
[pagina 72]
| |
mij nooit iets aangetrokken, allereerst vertrouwend op de aanwezigheid van Christus, op wie mijn letterkundige arbeid bovenal is gericht, en voorts op het oordeel van Uwe Heiligheid, op mijn zuiver geweten en op de steun van zoveel voortreffelijke mensen. Mijn talent, hoe gering ook, is voor eens en altijd Christus toegewijd. Het staat ten dienste van zijn glorie, van de kerk van Rome, van de leider van de kerk en vooral van Uwe Heiligheid, aan wie ik alles te danken heb wat ik bezit. Door andere onderwerpen te behandelen, had ik mij rijkdom en waardigheden kunnen verschaffen; met behulp van zeer betrouwbare getuigen kan ik tonen dat het waar is wat ik zeg. Maar het gewin dat ik nu heb, is mij liever; ik heb veeleer de roem van Christus willen dienen dan die van mijzelf. Sinds mijn jonge jaren heb ik er altijd voor gezorgd niets te schrijven wat tegen de vroomheid indruist, onfatsoenlijk is of tweedracht zaait. Als het al zo is dat ik vroeger, zoals het de jeugd vergaat, al te vrijmoedige ontboezemingen heb gedaan, dan is toch op mijn huidige leeftijd slechts plaats voor ernstige en verheven zaken. Nog nooit is iemand door mijn geschriften in de geringste mate zwartgemaakt of er minder vroom op geworden. Nooit is door mijn toedoen onrust ontstaan en dat zal ook nooit gebeuren. Van deze beginselen zal geen enkele vorm van onfatsoen van mijn tegenstanders mij doen afwijken. Wat anderen schrijven, moeten zij zelf maar weten. Ik vel geen oordeel over andermans huisknecht; of hij staat of valt, is de zaak van zijn meester.Ga naar voetnoot4. Ik betreur echter ten zeerste dat bepaalde mensen met hun bittere twisten opschudding veroorzaken in de wereld van de wetenschap en het christendom. De zaak is allang niet meer beperkt tot het tegenover elkaar stellen van argumenten. De strijd is verruwd door akelige scheldpartijen van twee kanten, men bestookt elkaar met striemende pamfletten en door wederzijdse verwensingen ontaardt de onrust in regelrechte razernij. Iedereen begaat wel eens een misstap, dat is niet meer dan menselijk. Zijn de menselijke fouten van dien aard dat men er de ogen niet voor kan sluiten, dan behoort men deze met christelijke zachtmoedigheid te verbeteren. Wat nu gebeurt is dat men verdraait wat terecht is opgemerkt, vaak ook wat men niet begrijpt. Door verbitterde uitspraken jaagt men degenen tegen zich in het harnas die men met christelijke mildheid had kunnen genezen; door driestheid vervreemdt men degenen die men met vriendelijkheid had kunnen behouden. Zodra men het oneens is of de indruk wil wekken het oneens te zijn, neemt men het woord ketterij in de mond; als zich iets voordoet waarin men zich minder goed kan vinden, dan roept men op opruiende wijze de botte, ongeletterde massa te hulp. | |
[pagina 73]
| |
Wat soms klein begint, leidt dikwijls tot een reusachtige vuurhaard, zodat een kwaad dat als een kleinigheid werd verwaarloosd, langzaam toeneemt en uiteindelijk uitgroeit tot een ernstige bedreiging van de rust in de christenheid. In deze zaak komt grote lof toe aan de voortreffelijke monarchen die hun gezag hebben aangewend om de reeds begonnen tweedracht in de kiem te smoren, zoals Hendrik viii in Engeland en Frans i in Frankrijk. In Duitsland is zoiets niet mogelijk, omdat het land in ettelijke gezagskringen is verdeeld; hier hebben we onlangs een vorst gekregen die waarlijk groot en goed is, maar door een enorme afstand van ons is gescheiden,Ga naar voetnoot5. zodat de onruststokers nog steeds ongestraft hun gang kunnen gaan. Het is dan ook mijn overtuiging dat Uwe Heiligheid een werk zou verrichten dat Christus bijzonder welgevallig is indien zij de ruziezoekers het zwijgen oplegt en in de gehele christelijke wereld datgene tot stand brengt waarin Hendrik en Frans elk in hun eigen land zijn geslaagd. Uw vroomheid heeft de grootste koningen in eendracht herenigd;Ga naar voetnoot6. haar rest de taak ook de wetenschap de rust te hergeven die haar toekomt. Dit kan gebeuren indien op uw bevel mensen die niet kunnen spreken, ophouden tegen de schone letteren te keffen, en mensen die geen goed woord over hun lippen kunnen krijgen, ophouden kwaad te spreken van degenen die zich op de talen toeleggen. Laat in plaats daarvan iedereen met ijver voor zijn vak opkomen, maar zonder dat van een ander te kleineren. Dan zullen we zien dat ook wat men de zwaardere faculteiten noemt - theologie, rechten, wijsbegeerte en geneeskunde - geen geringe baat zullen vinden bij de bloei van de letteren. Staat u toe dat de letteren, die aan Uwe Heiligheid reeds alles te danken hebben, ook deze weldaad van u ontvangen. De almachtige Christus behoede u langdurig tot herstel en verbreiding van de godsdienst. Leuven, 13 augustus 1519 |
|