De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1005 Aan Pieter Zuutpene
| |
[pagina 57]
| |
één Pieter, Gillis namelijk, die ik zelfs voor geen Pylades zou willen ruilen. Dit geluk is verdubbeld nu ik jou heb gewonnen, jij die zoveel op hem lijkt dat ik niet zou weten aan wie de voorkeur te geven. Want om nog maar te zwijgen van je fortuinlijke positie, je buitengewone literaire beschaving en je geestkracht die op wonderlijke wijze tegen alle zaken is opgewassen: wat een frank en vrij gemoed, wat een eenvoud, wat een innemendheid, bescheidenheid, trouw en bereidheid tot aanpakken! Waar zijn degenen die klagen over het zedelijk verval van ons huidige tijdsgewricht wanneer de hoven van de vorsten dergelijke geesten herbergen? Vroeger vond ik het onverdraaglijk dat geesten die voor de letteren en de gratiën waren geboren, in koninklijke entourages werden opgezogen, maar tegenwoordig moet ik vaststellen dat nergens grotere eer wordt bewezen aan de deugd en de ware wetenschap dan in vorstelijke kringen. Voor iedereen die de zaak van de letteren is toegedaan, is het dan ook van belang dat enkelen zoals jij aan de hoven verblijven, zodat het daar niet ontbreekt aan mensen die met hun woorden de machthebbers opwekken tot steun aan de literatuur en de beschaving, die hen aansporen tot begunstiging, die hun influisteren langs welke wegen zij de onsterfelijke roem van een eervolle reputatie kunnen behalen. Hoeveel profijt denk je niet dat de geleerdheid trekt van de aanwezigheid van Thomas More, Thomas Linacre en Richard Pace in Engeland, of van Guillaume Budé in Frankrijk? Men moet hen feliciteren met het feit dat zij dergelijke vorsten hebben getroffen, of hun dankbaar zijn indien zij hen tot dergelijke vorsten hebben gemaakt. Ik weet dat niets jou liever is dan wanneer jij je onbekommerd in de literatuur kunt verdiepen en dat sommige zaken aan het hof, nog afgezien van de vele beslommeringen, ergernis wekken in jouw zuiver gemoed. Dit alles zul je beter kunnen verdragen door het besef dat je dient onder een voortreffelijk vorst, Adolf,Ga naar voetnoot1. die zijn goedgunstigheid jegens de letteren en mannen van deugd en verdienste, hem reeds in zijn prille jeugd door zijn leraar Batt bijgebracht, tot op heden heeft bewaard. Ook mij koestert en beschermt hij louter omdat hij ervan overtuigd is dat ik deze kwaliteiten bezit, wat allerminst het geval is. Omdat hij inziet hoe belangrijk het is dat de vorming van een jeugdige prins wordt opgedragen aan een voortreffelijk man, heeft hij zijn zoontjeGa naar voetnoot2. toevertrouwd aan de zorg van Jan van Borselen,Ga naar voetnoot3. een man wiens ontelbare goede eigenschappen ik het best kan samenvatten door te zeggen dat hij zowat het evenbeeld is van mijn dierbare Batt. Ook onze Ferdinand zou een dergelijke leraar moeten krijgen en ik begrijp niet waarom daarmee zo getreuzeld wordt; ongetwijfeld het werk van enkele Midas- | |
[pagina 58]
| |
sen, die er belang bij hebben dat vorsten dom worden gehouden. Ik vrees dat zich intussen iemand aanmeldt die onder het mom van het leraarschap op prebendes aast, met catastrofale gevolgen voor de gehele bevolking. De theologen maken zich sterk op dit gebied en het is inderdaad passend dat een vorst door een theoloog wordt onderwezen, maar dan wel door een echte, niet aangetast door de ziekte van de inhaligheid en de eerzucht. Vaarwel. Antwerpen, 10 augustus 1519 |
|