De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan Guillaume Budé, gegroetHopen mensen uit je omgeving komen mij vertellen, dierbare Budé - en je schrijft het mij nu, geloof ik, ook zelf al voor de derde keer - dat je waarachtig niet begrijpt waarom ik al zo lang zwijg en nog steeds niet heb gereageerd op je brief die begint met de woorden: ‘Ik heb het commentaar gezien’ enz.Ga naar voetnoot1. De reden is eenvoudig dat ik onze vriendschap als iets uiterst kostbaars beschouw. Ik heb er alles voor over en wil niets liever dan dat ook | |
[pagina 52]
| |
de buitenwereld haar aanziet voor wat ze naar mijn vaste overtuiging ook voor ons beiden nog steeds is: zuiver en ongerept. Om de goede verstandhouding te bewaren is er als je het mij vraagt niet zozeer een Luis Vives nodig als bemiddelaar, als wel een wat luchtiger en gematigder toon in de grapjes die we er in onze brieven tussendoor gooien. Zo zal ook de buitenwereld beter kunnen merken hoe vriendschappelijk onze relatie in werkelijkheid wel is. Je schimpscheuten en woordspelingen zijn vaak nogal stekelig, hoewel steeds even erudiet, maar zelf heb ik daar nooit aanstoot aan genomen. Je kritiek ergert mij niet, maar wel ben ik bevreesd voor jouw reputatie, die tevens de mijne is: vrienden delen immers alles. Toen ik Vives jouw brief liet zien, kon ook hij zijn ogen niet geloven. Nooit zou hij hebben kunnen aannemen, zei hij, dat zoiets door Budé tegen Erasmus was gezegd, als hij niet de handgeschreven brief met eigen ogen had aanschouwd. Daarom wil ik, bij de gratiën, beste Budé, graag je antwoord op deze vraag: hoe ter wereld moet iemand reageren op dergelijke uitspraken? Naar het mij voorkomt zijn ze niet alleen grof en hatelijk, maar ook inopportuun en irrelevant. Ik had geschreven, in mijn antwoord op je brief,Ga naar voetnoot2. dat bij jou alle mogelijke zegswijzen en citaten steeds binnen handbereik zijn, op afroep beschikbaar om zo te zeggen, met geen andere bedoeling dan je te feliciteren met de aangeboren gave van een uitzonderlijk geheugen, dat je met toewijding koestert en continu in goede conditie houdt. Dit waren welgemeende woorden zonder enige bijbedoeling, maar jij draait de zaken om en duidt ze als hooghartige kritiek, terwijl ik met mijn aan- en opmerkingen alleen maar suggereerde dat Budé veel kennis en geleerdheid bezit. Bovendien - hoe je daarbij komt weet ik niet - noem je mij jaloers en tiranniek, als zou ik iedereen het recht ontzeggen om bloemen uit de wei der Oudheid te plukken, hoewel die het gemeenschappelijk bezit van allen is. Tussendoor verwijt je mij als verzamelaar van zegswijzen en spreuken dat ik geen maat kan houden! Dan vraag ik nogmaals: hoe moet men op zoiets reageren? Het is zonder meer duidelijk dat jij alles wat ik schrijf met de bedoeling jou te complimenteren verdraait tot uitingen van hoogmoed. Waarom zou ik gebruikers van zulke zegswijzen hinderen? Uit jaloezie, uit kwaadaardigheid? Het staat iedereen vrij te gaan vissen in de zee. Al mijn inspanningen waren er juist op gericht om iedereen toegang te verschaffen tot die schat aan spreuken. En waarom zou ik mensen die hun werk willen publiceren ook maar een strobreed in de weg leggen, als uitgerekend ik ze zo vaak daartoe heb aangespoord? Iedereen kan op mijn welwillendheid rekenen, óók wie al bekendheid geniet en de naam Erasmus - gesteld dat die iets te betekenen heeft - in de schaduw stelt. Het leek mij dus beter er maar het zwijgen | |
[pagina 53]
| |
toe te doen. Een gevatte repliek hield het risico in dat ik een vriend onnodig zou irriteren en boos maken, en zomaar wat zeggen zou koren op de molen zijn van de spotters, die niet zouden aarzelen ons het gezegde van Demonax naar het hoofd te gooien: de een melkt de bok, de ander houdt de zeef eronder.Ga naar voetnoot3. Hoeveel weken of hoeveel ontelbare jaren ik heb gewerkt aan de publicaties die, zoals jij beweert, de een na de ander verschijnen, doet er wat mij betreft niet zo heel veel toe. Voor degenen om mij heen, die mij en mijn werk van huis uit kennen, is het zonneklaar dat ik veeleer schuldig ben aan nonchalance en improvisatie, zodat mijn geesteskinderen onvoldragen en vormeloos lijken, als welpen van leeuwen of beren. Wat dat betreft wil ik niet voor de meest erudiete van ons beiden gehouden worden: ik verklaar jou de meest begenadigde en de verstandigste. Wellicht schrijf ik meer dan jij, maar minder goed. Mijn drachten zijn korter, maar de kinderen is slechts een kort leven beschoren. Jij doet er langer over om te baren, maar je telgen zijn onsterfelijk. Tot zover die kwestie. Aangaande Hieronymus en de Areopagieten wil ik je graag je vergissing vergeven, zoals jij die van mij door de vingers ziet - alles volgens het spreekwoord ‘gelijk uitwisselen’.Ga naar voetnoot4. Wel is het zo dat voor bepaalde vormen van diefstal destijds wel degelijk de doodstraf werd uitgesproken, zoals ook thans nog, en je zult ook wel weten dat ‘Areopagiet’ de betekenis van ‘rechter’ in het algemeen heeft gekregen. Maar wat er dan volgt, hoe kan men dat behalve als misplaatst niet ook als kwetsend ervaren? ‘Als jij vindt,’ schrijf je, ‘dat een en ander in mijn brief aan Tunstall ongepast is of gewoon nergens op slaat, dan geef ik je toestemming om, als rechter en beoordelaar van zowat alles, de nodige wijzigingen en correcties aan te brengen.’ De implicatie is vanzelfsprekend dat de lof die je mij toezwaait niet ernstig of gemeend is. Overigens was de schampere, ironische toon van je loftuitingen mij toch al niet ontgaan. En laat ik eerlijk zijn, roemrijke Budé, het is mij bijzonder aangenaam als ik door een prijzenswaardig man in de lucht word gestoken, maar ik zal het ook weer niet als een ramp ervaren mocht ik het zonder jouw blijken van hoogachting moeten stellen. Als jij dus spijt hebt gekregen van je goedgunstigheid - of moet ik zeggen hoffelijkheid? - dan zal ik geen ogenblik aarzelen om je je geschenk terug te geven. Zie dan toch hoe onredelijk je bent. Wanneer ik uit bescheidenheid niet aanvaard dat je mij de hemel in prijst, vertaal jij dat als hoogmoed en gemelijkheid, en verlang je dat ik uit eigen beweging afdaal van het voetstuk waarop jij me geplaatst hebt. Wie ergert zich niet aan iemand die hem eerst over- | |
[pagina 54]
| |
dreven prijst, tot jaloersmakens toe, en hem vervolgens van alles beschuldigt? Zou men niet veeleer de realiteitszin dienen te prijzen van iemand die afziet van een dergelijk geschenk? Het zal dus een kale Erasmus zijn en niets anders die naar Frankrijk komt, door jou van alle franje ontdaan. Dan heb je het over iets in je brief wat ik, stompzinnig als ik ben, niet zou hebben begrepen. Ik kan niet gissen wat dat wel mag zijn, maar ik herinner mij wel dat je in heel duidelijke bewoordingen je besluit hebt meegedeeld, in ons beider belang de hele zaak als afgedaan te beschouwen. Dat zou, denk ik, zelfs Davus uit de komedie wel hebben begrepen. Maar daar houdt het niet bij op. Je beschuldigt me ook nog van ondankbaarheid, ongeveer het ergste wat men iemand kan aanwrijven. En waarom? Omdat ik op die zo vage beloften, meer een soort droombeelden, niet klip en klaar antwoordde, ervan afgezien dat ik jou ook nog dankbaar had moeten zijn. Ik neem aan dat jullie er geen bezwaar tegen hebben dat ik met mijn huidige situatie, welke die ook is of in de toekomst zijn zal, in vrede leef. Ik stel jullie inspanningen op prijs, zoals we elkaar nu eenmaal welwillend gezind zijn, maar zelf heb ik nooit op die inspanningen aangedrongen. Wel herinner ik mij dat ik jou in een briefGa naar voetnoot5. heb gevraagd de zaak niet te willen doordrukken, omdat ik, zo liet ik doorschemeren, er zelf allerminst van wakker lag. Waarom erger je je dan nog aan mij? Nog kwetsender ben je als je mij vergelijkt met die veldmuis, en als je het hebt over mijn teveel aan gal, waaraan ik doodga als jij me niet gauw het genezende braakmiddel toedient. Al even grievend zijn de woorden: ‘...blijkbaar is dat zijn gewoonte om met mij te spelen’. Wellicht vind jij het ongepast dat Budé lik op stuk krijgt van Erasmus, of bedoel je misschien dat ik je pas van repliek mag durven dienen na een proefperiode? Bij de Muzen, zo spreekt een koning of een pasja een derderangs bediende aan! Jij echter schrijft het als vriend aan een vriend, nadat je hem eerst zelf hebt uitgedaagd, jij de lolbroek die van grappen en schimpscheuten houdt en het helemaal niet erg vindt om zelf een veeg uit de pan te krijgen, jij de man van goede smaak, die bij niemand minder dan de gratiën in de leer is geweest. Na mij onder een lawine van dergelijke grapjes te hebben bedolven ga je over tot dreigementen, maar wel met zalvende woorden: ‘Als die kwade geest in jou maar blijft te keer gaan, komaan, richt dan liever de punt van je pen of de scherpte van je speer op de theoloog wiens naam maar één lettergreep teltGa naar voetnoot6. en die jou allerhande onheil bereidt, om met Homerus te spreken.Ga naar voetnoot7. Zelf zal ik dan intussen, buiten het bereik van de projectielen, jullie tweestrijd rustig gadeslaan, en in stilte genieten van de sores van een vriend.’ | |
[pagina 55]
| |
Ik ga met opzet aan het nodige voorbij. Bijvoorbeeld aan wat je schrijft in verband met Deloynes en Ruzé. Ik begrijp niet waarom je mij voorstelt als iemand die niets liever wil dan gevleid worden, ik die als geen ander vrienden op prijs stel die onbeschroomd voor hun mening uitkomen. Vleien hoort in een vriendschapsrelatie net zo min thuis als grofheid en beledigingen. Het feit dat jij je dergelijke grappen alleen tegenover mij permitteert wijst op een wel bijzonder familiair soort vriendschap. Of er is iets heel anders aan de hand. Bovendien beschuldig je me er ook nog van jouw woorden te hebben verdraaid, omdat er wanneer ik uit een van je brieven citeer ‘zeg je’ staat in plaats van ‘wellicht zul je zeggen’, ongetwijfeld in de mening dat er in het Latijn groot verschil kan bestaan tussen die twee uitdrukkingen. Ik wilde gewoon duidelijk maken dat de woorden die jij me in de mond legt niet bij mij passen! Wanneer ik al dat fraais van jou zo lees neem ik daar persoonlijk geen aanstoot aan, want alles wat van een vriend komt duid ik ten goede. Mijn vrees is dat een minder subtiel iemand, niet zo intiem met de rei der gratiën, jouw Franse hoogstandjes wel eens anders zou kunnen begrijpen, en zich over Budé een mening vormt die minder gunstig is dan ik het graag zou hebben. Voor mezelf ben ik niet bang en zie ik geen risico. Daarom vind ik, o welbespraaktste van allen, dat wij er beter aan doen die gelaagde, naar gal smakende aardigheidjes te laten voor wat ze zijn, en in onze briefwisseling voortaan muzen en gratiën zowel als liefde voor de letteren en vriendschap meer aan bod te laten komen. Laten wij dan ook de spons halen over alles wat in het verleden is gezegd en gedaan. Houd je goed.Ga naar voetnoot8. Het bevalt me niets dat een van je brievenGa naar voetnoot9. de suggestie bevat dat je de zaak van de letteren in de steek wilt laten nu je in dienst van het hof bent getreden. Naar mijn mening is het nu meer dan ooit nodig het op te nemen voor de letteren, die jij je hele leven vurig hebt bemind, met grotere toewijding hebt beoefend dan bijna ieder ander en met de grootste kracht hebt verdedigd. Je waardigheid aan het hof stelt je in staat nu nog beter de ware wetenschap te bevorderen, temeer daar je onder een vorst dient wie er alles aan gelegen lijkt te zijn om dat soort wetenschap naar het hoogste plan te tillen. Misschien wordt je zelfs de nodige tijd gegund om de zeer geleerde werken te voltooien waaraan je in het verleden bent begonnen. Of heeft soms volgens jou de bescherming niets te betekenen die aan onze studies ten deel is gevallen nadat More en Richard Pace bij het gevolg van de koning zijn ingelijfd? Thomas Linacre heeft aan het hof de tijd gevonden die hem thuis ontbrak om de werken uit te geven die inmiddels, zoals je weet, gedeeltelijk zijn verschenen.Ga naar voetnoot10. Het komt er helemaal op aan in welk soort hofhouding je | |
[pagina 56]
| |
terechtkomt; ik moet vaststellen dat er tegenwoordig enkele hoven bestaan waarbij zelfs de universiteiten verbleken. Gun jezelf wat tijd om te aarden en ik ben ervan overtuigd dat je straks zult vertellen dat je je des te sterker aangespoord voelt tot de cultus van de muzen. Het zal je weinig moeite kosten je plaats te vinden; knokken moet alleen degene die aan het hof wordt aangenomen zonder bemiddeld of van goede komaf te zijn. Jij betreedt het hof met kwartieren waarop je staat kunt maken, een aanzienlijk vermogen en eminente literaire verdiensten; je komt bovendien op uitnodiging en bijna onder dwang. Als wij hier een dergelijk hof hadden, zou ik niet aarzelen me daaraan te verbinden, ondanks de bezwaren van mijn gezondheid en ook van mijn leeftijd. Nogmaals vaarwel, allerbeste Budé. Mag ik je met klem verzoeken me bij Deloynes te verontschuldigen omdat ik hem niet heb teruggeschreven? Ruzé heb ik geantwoordGa naar voetnoot11. toen hij als gezant in Luik verbleef. |
|