De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1003 Aan Guillaume Hué
| |
[pagina 51]
| |
naar de zuivere bronnen van de Heilige Schrift, afstand nemend van de opvatting van de enkelingen die tot hun eigen schande in deze teksten een bedreiging zien voor de ware theologie, terwijl niets de bloei van alle eerzame wetenschappen in hogere mate bevordert. Dit schrijf ik deels toe aan de openheid van de Franse geest, deels aan de wijsheid van de uitmuntende kerkvorst Etienne Poncher, van Godswege aangewezen om de literaire beschaving en de ware vroomheid in ere te herstellen, maar vooral aan de voortreffelijke koning Frans. Alleen wij kunnen ons in dit opzicht nog niet gelukkig prijzen, maar er is goede hoop dat het zover komt. Moge de almachtige Christus bewerken dat, zoals de vorsten overal de ware geleerdheid aanmoedigen en begunstigen, ze ook een levensleer omarmen die hun taak als vertegenwoordiger van Christus waardig is. Daarmee bedoel ik dat ze zich verre houden van barbaarse dwingelandij en niet door hun eerzucht zowel de rust als de vrijheid van de christelijke wereld aan het wankelen brengen, en dat ze zich, nu ze door hun gunsten de literatuur vooruithelpen waarin de vorstelijke daden aan het nageslacht plegen te worden overgeleverd, op de zaken toeleggen die de bijval verdienen van alle toekomstige generaties. Vaarwel, beste vriend. Voortaan zal ik u rekenen tot de Willems met wie het lot mij heeft verbonden. Antwerpen, 9 augustus 1519 |
|