De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
zoals je terecht schrijft, het toppunt zijn van eruditie en geestigheid - geloof me, roemrijke Hutten: dit heb je met velen gemeen en wat More betreft, is het wederzijds, want hij is van zijn kant zo ingenomen met de geest die uit je geschriften spreekt dat ik je bijna zou benijden. Wat we hier zien is de Platonische wijsheid, de beminnelijkste die er is, die de hartstocht tussen stervelingen hoger doet oplaaien dan zelfs de meest bewonderenswaardige lichamelijke schoonheid kan doen. Voor het lichamelijk oog is ze niet zichtbaar, maar de geest heeft zijn eigen ogen, zodat hier opnieuw het Griekse gezegde wordt bewaarheid dat het oog voor de mensen de weg baant naar het hart.Ga naar voetnoot1. Door de ogen van de geest gebeurt het soms dat mensen die elkaar nooit hebben gesproken of gezien, door een vurige genegenheid verbonden raken. Zoals in het dagelijks leven ieder om onduidelijke redenen door een ander soort schoonheid wordt getroffen, zo lijkt er ook tussen persoonlijkheden een zekere stilzwijgende verstandhouding te bestaan, waardoor we ons tot de een enorm aangetrokken voelen en tot de ander veel minder. Nu verlang je van mij dat ik van More ten voeten uit een portret voor je schilder. Had ik maar een bekwaamheid die even groot was als jouw wens! Voor mij zou het immers eveneens een genoegen zijn mijn gedachten voor een tijd te doen opgaan in de aanschouwing van degene onder mijn vrienden die me veruit het liefst is. Maar het is niet iedereen gegeven alle gaven van More te onderkennen en bovendien betwijfel ik of hij het kan lijden door de eerste de beste kunstenaar op het doek te worden gezet. Daarbij komt dat ik het geen lichtere opgave acht More af te beelden dan Alexander de Grote of Achilles, die de onsterfelijkheid niet in hogere mate waardig zijn dan onze vriend. Een dergelijk onderwerp vereist veeleer de hand van een Apelles, maar ik vrees dat ik meer weg heb van Fulvius en Rutuba.Ga naar voetnoot2. Ik zal niettemin mijn best doen je van de hele man niet zozeer een tekening als een vage schets te geven, voor zover het mij vergund is geweest van onze langdurige alledaagse omgang iets te hebben opgemerkt en onthouden. Mocht het geval zich voordoen dat een of andere missie jullie ooit samenbrengt, dan zul je pas inzien wat een onbekwame kunstenaar je voor deze taak hebt uitgekozen. Ik ben zelfs bang dat je me dan van afgunst of blindheid zult beschuldigen, omdat ik in mijn kortzichtigheid slechts enkele van zijn vele goede eigenschappen zal hebben opgemerkt of er uit afgunst een aantal zal hebben verzwegen. Om dan te beginnen met het onderdeel waarin More jou het minst vertrouwd is: zijn gestalte is niet rijzig te noemen, maar evenmin is hij klein van | |
[pagina 27]
| |
stuk en de onderlinge verhouding tussen zijn ledematen is zodanig dat deze niets te wensen overlaat. Zijn lichaamstint is blank, zijn gelaatskleur neigt eerder naar blank dan naar bleek, al is die nooit rood, maar wel doortrokken van een lichte blos. Zijn haar is donkerblond of als men wil lichtbruin, zijn baardgroei bescheiden; zijn ogen zijn grijsblauw met hier en daar wat spikkels, van het soort dat op begaafdheid wijst en bij de Engelsen voor lieflijk doorgaat, terwijl bij ons een voorkeur voor donker bestaat. Men zegt dat geen enkel soort ogen minder onderhevig is aan kwalen. Zijn verschijning is in overeenstemming met zijn persoon, straalt altijd een vriendelijke charme uit en lijkt toegesneden op een gretige lach; eerlijk gezegd nodigt zijn voorkomen meer uit tot vrolijkheid dan tot ernst en waardigheid, al vertoont het geen zweem van lichtzinnigheid of platte lol. Zijn rechter schouder lijkt iets hoger dan de linker, vooral wanneer hij loopt, een houding die hem niet is aangeboren maar door gewenning eigen is geworden, zoals voor zoveel menselijke trekken geldt. Verder is er in zijn lichaam niets wat stoort. Alleen zijn handen zijn aan de boerse kant, althans in vergelijking met zijn overige lichaamsbouw. Vanaf zijn jeugd had hij nooit de geringste aandacht voor uiterlijke verzorging, zo weinig zelfs dat hij zich niet eens veel pleegt te bekommeren om de schaarse zaken die volgens Ovidius de zorg van mannen vergen.Ga naar voetnoot3. Hoe knap hij als jongeling moet zijn geweest, laat zich nog gemakkelijk afleiden uit wat hem aan schoonheid rest. Toch was hij niet ouder dan drieëntwintig jaar toen ik hem leerde kennen, want nu is hij amper de veertig voorbij. Hij bezit een veeleer goede dan robuuste gezondheid, die niettemin ruimschoots voldoende is voor alle inspanningen die een eerzaam burger waardig zijn; aan ziekten lijdt hij zelden of nooit. Er is goede hoop dat hij oud zal worden, want zijn vaderGa naar voetnoot4. is nog altijd in leven, hoogbejaard maar verbazend krachtig en actief voor zijn jaren. Tot dusver heb ik niemand gezien die minder kieskeurig was in zijn voedsel. Van jongs af stelt hij zich tevreden met het drinken van water, iets wat hij van zijn vader heeft. Om echter hiermee geen ergernis te wekken, liet hij zijn disgenoten geloven dat hij bier in zijn tinnen beker had, terwijl het in werkelijkheid ruimschoots met water was aangelengd of dikwijls alleen maar water was. Omdat het in Engeland de gewoonte is dat men wijn om beurten uit dezelfde beker drinkt, kon hij weinig anders dan af en toe even nippen om zijn afschuw niet al te zeer te laten blijken en tevens om zich de gebruiken van zijn land eigen te maken. Rundvlees, pekelvis en grof, sterk gegist brood nam hij liever tot zich dan de spijzen waar de meeste mensen dol op zijn, maar overigens kon | |
[pagina 28]
| |
hij genieten van alles wat ook het lichaam een onschuldig genot verschaft. Zuivel en fruit at hij het liefst, en ook eieren beschouwde hij als een lekkernij. Zijn stem is niet luid en klinkt evenmin te zacht, maar is duidelijk verstaanbaar; niet muzikaal of sensueel, maar gewoon een spreekstem, want voor de zang lijkt de natuur hem niet te hebben voorbestemd, hoewel hij van bijna alle soorten muziek houdt. Hij spreekt opmerkelijk helder en trefzeker, nooit overhaast of aarzelend. Hij houdt van eenvoudige kledij en draagt nooit zijde, purper of gouden kettingen, tenzij het niet aangaat alle vertoon terzijde te laten. Het is verbazend hoe weinig belang hij hecht aan uiterlijke vormen waaraan het gros van de mensen iemands welgemanierdheid afmeet. Zelf verlangt hij die van niemand en hij legt ze evenmin angstvallig tegenover anderen aan de dag tijdens bijeenkomsten en feesten, al weet hij de vormen in acht te nemen wanneer het moet. Maar hij vindt het iets voor vrouwen en de man onwaardig om aan dergelijke onzin zoveel van zijn tijd te verspillen. Tegenover het leven aan het hof en het verkeer met vorsten bewaarde hij vroeger afstand, want machtsvertoon heeft hem altijd met afschuw vervuld, terwijl gelijkheid hem buitengewoon dierbaar was. Men zal echter niet snel een hof aantreffen, hoe weinig omvangrijk ook, dat niet vervuld is van getouwtrek en eerzucht, van koude drukte en praal, zonder het geringste spoor van machtsmisbruik. Het kostte zelfs veel moeite om hem aan het hof van Hendrik viii te verbinden, terwijl men zich geen vriendelijker en bescheidener vorst kan wensen. Van nature geniet hij zeer van vrijheid en tijd voor eigen bezigheden, maar zo dol als hij is op zijn vrije tijd, is er toch niemand die, wanneer de nood aan de man is, meer waakzaamheid en uithoudingsvermogen toont. Voor vriendschap lijkt hij in de wieg te zijn gelegd en hij onderhoudt de banden die daaruit voortvloeien met grote oprechtheid en uiterste volharding. Hij deinst niet terug voor de ruime vriendenkring die door Hesiodus weinig op prijs wordt gesteld.Ga naar voetnoot5. Niemand wordt uitgesloten van de weg naar zijn hart. Hij is allerminst kieskeurig in het aangaan van vriendschap, maar zeer bekwaam in het versterken daarvan en bijzonder standvastig als het erom gaat haar te bewaren. Stuit hij toevallig op iemand wiens fouten hij niet kan verbeteren, dan wacht hij de gelegenheid af om zich van hem te ontdoen, waarbij hij de vriendschap niet verbreekt, maar een langzame dood laat sterven. Van oprechte vrienden met wie hij zich geestelijk verwant voelt, zijn de omgang en de gesprekken hem zo dierbaar dat deze voor hem de grootste vreugde lijken die het leven te bieden heeft. Van bal-, dobbel- en kaartspelen en andere vormen van vermaak waarmee de groten der aarde | |
[pagina 29]
| |
hun tijd plegen zoek te brengen, heeft hij namelijk een hartgrondige afkeer. En zo nonchalant als hij is wat zijn eigen zaken betreft, zo zorgzaam en toegewijd behartigt hij die van zijn vrienden. Kortom, wie een volmaakt toonbeeld zoekt van ware vriendschap, kan dat bij niemand beter vinden dan bij More. In gezelschap is hij dermate vriendelijk en zachtmoedig dat niemand zo mistroostig is of hij vrolijkt hem wel op en dat geen gebeurtenis zo akelig is of hij verjaagt er wel de narigheid van. Al van jongs af was hij zo dol op grappen dat hij ervoor geboren leek, maar aan goedkope pret heeft hij zich nooit overgegeven en evenmin heeft hij ooit gehouden van bijtende spot. In zijn jeugd schreef hij korte blijspelen die hij ook uitvoerde. Van snedige opmerkingen hield hij ook wanneer hij er zelf het mikpunt van was, zoveel genoegen beleeft hij aan pakkende uitspraken die een levendige geest verraden. Vandaar dat hij zich als jongeman bezighield met epigrammen en dat Lucianus zijn lievelingsauteur was. Hij was dan ook degene die mij op het idee bracht (hij kan zelfs de kameel die ik ben aan het dansen krijgen!)Ga naar voetnoot6 de Lof der zotheid te schrijven. Er bestaat niets in het menselijk leven wat voor hem geen bron van genoegen kan zijn, zelfs in de ernstigste aangelegenheden. Heeft hij van doen met geleerde en verstandige mensen, dan verheugt hij zich over hun geestelijke rijkdom; verkeert hij met onwetende en domme mensen, dan geniet hij van hun dwaasheid. Zelfs narren kan hij waarderen, aangezien hij zich met een wonderlijk gemak aanpast aan ieders gemoedstoestand. Met vrouwen in het algemeen en zelfs met zijn eigen echtgenote gaat hij uitsluitend speels en vrolijk om. Men zou hem houden voor een tweede Democritus, of eerder nog voor de Pythagoreïsche filosoof die gedachteloos over de markt liep, kijkend naar de drukte van de kramers en hun klanten.Ga naar voetnoot7. Niemand laat zich minder leiden door het oordeel van de massa, maar tegelijk heeft niemand een grotere voeling met het gezond verstand. Zijn grootste plezier bestaat erin de verschijningsvorm, het karakter en het gedrag van allerhande dieren te bestuderen. Er is bijna geen vogelsoort waarvan hij thuis geen exemplaar houdt, en hetzelfde geldt voor andere, betrekkelijk zeldzame dieren als de aap, de vos, de fret, de wezel en dergelijke. Bovendien pleegt hij gretig over te gaan tot aanschaf van de exotische of anderszins opmerkelijke objecten die hij tegenkomt, waarvan zijn huis zo vol is dat overal wel iets staat wat de aandacht van de bezoekers trekt; zijn eigen genoegen daaraan wordt telkens hernieuwd wanneer hij ziet dat anderen er plezier aan beleven. Toen hij er de leeftijd voor had, schuwde hij geen | |
[pagina 30]
| |
amoureuze avontuurtjes, maar zonder schandaal te veroorzaken, eerder genietend van wat hem overkwam dan van wat hij zelf opzocht en meer aangetrokken door wederzijdse genegenheid dan door vleselijke geneugten. Van kindsbeen af maakte hij zich de schone letteren eigen. Als jongeman legde hij zich toe op de studie van het Grieks en de wijsbegeerte, daarbij zo weinig aangemoedigd door zijn vader, overigens een verstandig en fatsoenlijk man, dat hij bij zijn pogingen van alle steun was beroofd en zelfs onterfd dreigde te worden omdat hij niet voor dezelfde studie als zijn vader leek te willen kiezen: deze namelijk is van beroep een specialist in het Britse recht. Zo weinig als dit beroep te maken heeft met de goede literatuur, zoveel meer worden degenen die zich erin hebben bekwaamd bij de Britten voor belangrijke en aanzienlijke mannen gehouden. Er bestaat bij hen geen zekerder weg om rijkdom en roem te vergaren; de rechtenstudie heeft op dat eiland zelfs het merendeel van de adellijke titels opgeleverd. Men zegt dat niemand in de rechten kan afstuderen zonder vele jaren van hard werken. Het is dan ook begrijpelijk dat een jongeman die voor betere zaken was geboren, zich er allerminst toe aangetrokken voelde, maar nadat hij de smaak van de studie te pakken had gekregen, legde hij zich er zozeer op toe dat strijdende partijen van niemand liever de raad inwonnen en dat geen enkele jurist die zich ooit met iets anders dan het recht had beziggehouden, een rijker inkomen verwierf. Zo krachtig en snel is zijn intellect. Aan het lezen van de kerkvaders besteedde hij eveneens een niet geringe moeite. Amper volwassen hield hij openbare voordrachten voor een talrijk gehoor over De stad Gods van Augustinus; zelfs priesters en oude mannen hadden er geen moeite mee zich door een jonge leek over heilige zaken te laten onderrichten en gespeten heeft het hun niet. Intussen wijdde hij zich ook vol overgave aan de betrachting van de vroomheid, zich door nachtwaken, vasten, gebed en meer van dergelijke oefeningen voorbereidend op het priesterschap. In dit opzicht was hij zeer veel verstandiger dan vele anderen die roekeloos een zo veeleisende roeping op zich nemen, zonder zich tevoren aan enige beproeving te hebben blootgesteld. En niets belette hem een dergelijk leven te leiden, behalve het verlangen naar een echtgenote dat hij niet van zich af kon schudden. Hij verkoos daarom liever een kuise echtgenoot te zijn dan een onzedelijke priester. Zijn keuze viel op een zeer jong meisje van aanzienlijke afkomst,Ga naar voetnoot8. nog geheel onwetend daar zij altijd met haar ouders en zusters op het platteland had gewoond, zodat hij haar des te beter kon vormen in overeenstemming met zijn opvattingen. Hij zorgde voor haar literaire opvoeding en maakte haar vertrouwd met alle soorten muziek. Juist toen zij in bijna alle opzichten | |
[pagina 31]
| |
degene was geworden met wie hij zijn verdere leven graag had doorgebracht, rukte een vroegtijdige dood haar weg uit deze wereld, maar wel had zij enkele kinderen gebaard van wie nu nog drie meisjes in leven zijn, Margaret, AliceGa naar voetnoot9. en Cecily, en een jongen, John. Lang hield hij het celibataire leven niet vol, ondanks de aandrang van zijn vrienden. Luttele maanden na de begrafenis van zijn echtgenote huwde hij een weduwe,Ga naar voetnoot10. meer om voor zijn gezin te zorgen dan uit wellust, want ze was niet zo heel mooi en ook geen jonge meid meer, zoals hij schertsend pleegt te zeggen, maar wel een flinke en wakkere huismoeder; toch gaat hij even hoffelijk en teder met haar om als wanneer zij het aanvalligste meisje was geweest dat men zich kan denken. Er is nauwelijks een echtgenoot die met bevelen en strengheid zoveel gehoorzaamheid van zijn vrouw verkrijgt als hij met lieftalligheid en scherts. Want wat zal hij niet van haar gedaan krijgen nu hij heeft bereikt dat een vrouw die reeds naar de ouderdom neigde en zich er aanvankelijk allerminst bereidwillig toe toonde, maar zich er later met grote inzet aan wijdde, van hem citer, luit, monochord en fluit leerde spelen en dagelijks op verlangen van haar echtgenoot de door hem voorgeschreven hoeveelheid stukken ten gehore bracht? Met dezelfde beminnelijkheid bestuurt hij het gehele gezin, waarin geen drama's of ruzies voorkomen. Als zich onmin voordoet, zorgt hij onmiddellijk voor een passende uitkomst of een verzoening en hij heeft nog nooit iemand met bittere gevoelens heengezonden of met bitterheid behandeld. Er lijkt wel een door het lot voorbestemd geluk te heersen over zijn huis, waarin niemand ooit heeft gewoond zonder een betere toekomst tegemoet te gaan en niemand ooit kwaad van zich heeft doen spreken. Men zal niet snel iemand vinden die het zo goed met zijn moeder kan vinden als hij met zijn stiefmoeder - zijn vader had er namelijk twee in huis gehaald en More hield van beiden evenzeer als van zijn eigen moeder.Ga naar voetnoot11. Onlangs heeft zijn vader een derde gevondenGa naar voetnoot12. en More zweert bij hoog en laag dat hij nooit een betere vrouw heeft gezien dan zij. Met zijn ouders, kinderen en zustersGa naar voetnoot13. gaat hij zodanig om dat zijn liefde niet te zwaar wordt, zonder dat hij ooit zijn zorgzame plichten verzaakt. Van vulgair winstbejag is hij volstrekt afkerig. Voor zijn kinderen heeft hij zoveel aan zijn middelen ontrokken als hij voldoende voor hen acht en wat | |
[pagina 32]
| |
overschiet, geeft hij uit met gulle hand. Toen hij nog als advocaat zijn brood verdiende, gaf hij iedereen nuttige en betrouwbare adviezen, meer met het oog op de belangen van zijn cliënten dan op die van hemzelf. Velen van hen placht hij te overreden hun geschillen bij te leggen, omdat dit minder kosten met zich meebracht. Kon hij hen daartoe niet bewegen - sommige mensen zijn zodanig aangelegd dat ze behagen scheppen in een gang naar de rechter - dan wees hij hun de manier om met zo min mogelijk kosten te procederen. In Londen, zijn geboortestad, zetelde hij gedurende enkele jaren als rechter in civiele zaken, een betrekking die een zeer geringe last met zich meebrengt (er wordt alleen op donderdag zitting gehouden, tot aan het middagmaal) maar als bijzonder eervol wordt beschouwd. Niemand beslechtte een groter aantal zaken of betoonde zich onpartijdiger. Aan velen gaf hij het bedrag terug dat partijen volgens voorschrift zijn verschuldigd: voor aanvang van het proces betaalt de eiser namelijk drie drachmen, de gedaagde evenveel, een hoger bedrag mag beslist niet worden gevraagd. Deze manier van handelen maakte hem in zijn stad buitengewoon geliefd. Hij had zich voorgenomen genoegen te nemen met deze lotsbestemming, die hem voldoende aanzien opleverde zonder met ernstige gevaren te zijn belast. Herhaaldelijk werd hij uitgezonden als diplomaat en omdat hij zich op uiterst bekwame wijze van zijn taken kweet, had de doorluchtige koning Hendrik viii geen rust meer totdat hij More naar zijn hof had gesleept. Waarom immers zou ik niet zeggen dat hij werd gesleept? Niemand heeft ooit meer moeite gedaan om tot het hof te worden toegelaten dan More zich getroostte om eraan te ontkomen. Maar omdat de voortreffelijke koning voornemens was zijn entourage te doen overlopen van geleerde, ernstige, verstandige en betrouwbare mannen, ontbood hij velen naar het hof, onder wie More in het bijzonder, met wie hij zozeer op vertrouwde voet staat dat hij diens afwezigheid geen ogenblik duldt. Moeten ernstige zaken worden behandeld, dan is niemand een beter raadgever; behaagt het de koning zich te ontspannen met vrolijke verhalen, dan heeft hij aan niemand aangenamer gezelschap. Dikwijls vragen netelige kwesties om een ernstig en verstandig rechter; More behandelt deze kwesties op zo'n manier dat beide partijen dankbaar zijn. Toch heeft niemand het ooit van hem gedaan gekregen dat hij van enig persoon een geschenk aanvaardde. Gelukkig zijn de staten waar de vorst overal magistraten aanstelt zoals More! En al die tijd is hij vrij gebleven van trots. Tussen al deze beslommeringen vergeet hij zijn oude vrienden niet en van tijd tot tijd keert hij terug naar zijn zo geliefde literatuur. Wat hij aan waardigheid in de schaal legt en aan gunst bij de hoogverheven koning geniet, stelt hij in dienst van de staat en van zijn vrienden. Van nature heeft hij altijd | |
[pagina 33]
| |
de grootste wens bezeten zich voor iedereen verdienstelijk te maken en is hij sterk geneigd tot compassie; deze eigenschappen toont hij des te sterker nu hij meer gelegenheid heeft goed te doen. Sommigen ondersteunt hij met geld, anderen beschermt hij met zijn gezag, weer anderen helpt hij vooruit met een woord van aanbeveling. Degenen die hij niet op een andere manier kan helpen, staat hij bij met goede raad. Niemand heeft hij ooit teleurgesteld laten vertrekken. Men zou More de beschermheer kunnen noemen van iedereen die in nood zit. Hij beschouwt het als een enorme winst voor zichzelf als hij een slachtoffer heeft geholpen, als hij iemand uit zijn verwarring of zijn impasses heeft bevrijd, of als hij iemand die in ongenade was gevallen herstel van diens positie heeft bezorgd. Niemand verleent liever een gunst en rekent een ander diens tekortkomingen minder aan. En hoewel hij in zoveel opzichten een uiterst geslaagd man is en succes pleegt samen te gaan met opschepperij, is het mij tot dusver niet overkomen enige sterveling te zien die voor deze zonde minder vatbaar was. Maar ik keer terug tot de vermelding van intellectuele bezigheden, want deze vooral hebben mij met hem en hem met mij verbonden. In zijn jonge jaren bedreef hij voornamelijk de dichtkunst, spoedig daarna ging hij een langdurige worsteling aan om een soepeler stijl te ontwikkelen in het proza, zijn pen oefenend in alle soorten geschriften. Hoe zijn stijl nu is, hoef ik niet te vertellen en al helemaal niet aan jou, want je hebt zijn boeken voortdurend in handen. Hij had een bijzondere voorliefde voor voordrachten, met name over paradoxale onderwerpen, omdat deze een grotere geestelijke inspanning vereisen. Zo werkte hij als jongeman zelfs aan een dialoog waarin hij Plato's communisme verdedigde, met inbegrip van het gemeenschappelijk bezit van vrouwen.Ga naar voetnoot14. Hij schreef een antwoord op de Tirannendoder van Lucianus, waarbij het zijn wens was dat ik hem als opponent zou dienen, zodat hij des te beter zijn vorderingen in het genre op de proef kon stellen. Hij publiceerde zijn Utopia met de bedoeling te tonen hoe het komt dat onze staten er weinig gelukkig aan toe zijn, maar gaf vooral Brittannië weer, dat hij door en door kende. Het tweede boek schreef hij het eerst, toen hij over veel vrije tijd beschikte; bij een latere gelegenheid voegde hij, voor de vuist weg, het eerste boek toe.Ga naar voetnoot15. Vandaar een zekere onevenwichtigheid in de stijl. Je zult moeilijk iemand vinden die beter improviseert, zozeer staat aan zijn gelukkige invallen zijn even gelukkige tong ten dienste. Hij is er altijd klaar voor, schakelt moeiteloos over op nieuwe onderwerpen en zijn geheugen laat hem nooit in de steek; hij heeft alles pasklaar bij de hand en geeft on- | |
[pagina 34]
| |
middellijk en zonder aarzeling ten beste wat de gelegenheid of de omstandigheden vereisen. In twistgesprekken kan men zich geen scherper debater voorstellen, zodat hij zelfs vooraanstaande theologen op hun eigen terrein het vuur na aan de schenen heeft gelegd. John Colet, een man met een scherp en juist inzicht, placht soms in gesprekken onder vrienden te beweren dat Brittannië maar één genie telt, terwijl dat eiland met zoveel begaafde geesten gezegend is. Ware vroomheid betracht hij nauwgezet, maar elke vorm van bijgeloof is hem volkomen vreemd. Hij heeft vaste uren voor zijn gebeden tot God, die niet de gebruikelijke gebeden zijn, maar recht uit het hart komen. Met vrienden spreekt hij op zo'n toon over het leven in het hiernamaals dat men begrijpt dat zijn woorden voortkomen uit overtuiging en worden gevoed door ware hoop. Aan het hof gedraagt hij zich niet anders. En dan zijn er mensen die menen dat christenen alleen in kloosters worden aangetroffen! Zulke mannen worden door de buitengewoon verstandige koning aan zijn hof, tot in zijn privévertrekken toe, niet alleen toegelaten, maar zelfs uitgenodigd, en niet alleen uitgenodigd, maar zelfs met klem ontboden. Hen heeft hij bij zich als altijd aanwezige toeschouwers en getuigen van zijn doen en laten, hen heeft hij als raadgevers, hen heeft hij als reisgezelschap. Hen heeft hij liever om zich heen dan door weelde verdorven jongelingen en dametjes of rijkaards met mooie halskettingen en corrupte ambtsdragers, van wie de een oproept tot lichtzinnig vertier, de ander aanmoedigt tot machtmisbruik, een derde nieuwe trucs aan de hand doet om het volk uit te zuigen. Zou jij, Hutten, aan dat hof hebben geleefd, dan weet ik zeker dat jij een ander hof zou hebben beschreven dan je gedaan hebt en zou ophouden een hofhater te zijn,Ga naar voetnoot16. ofschoon ook jij nu in de nabijheid vertoeft van een zo rechtschapen vorst als je maar kunt wensen.Ga naar voetnoot17. Evenmin ontbreekt het daar aan lieden die de beste zaken een warm hart toedragen, zoals Stromer en Cop. Maar wat stelt hun kleine aantal voor bij die grote schare uitzonderlijke mannen als Mountjoy, Linacre, Pace, Colet, Stokesley, Latimer, More, Tunstall, Clerk en anderen zoals zij? Noem je de naam van één van hen, dan roep je tegelijk een wereld op van alle mogelijke deugden en wetenschapsgebieden. Ik koester dan ook een niet geringe hoop dat Albert, de enige parel aan de kroon van ons tegenwoordige Duitsland, niet alleen verscheidene mensen zoals hijzelf in zijn entourage zal opnemen, maar ook andere vorsten tot een krachtig voorbeeld zal strekken, zodat ieder aan zijn eigen hof hetzelfde wil doen. | |
[pagina 35]
| |
Hier heb je dan een portret van een voortreffelijk model, op niet al te beste wijze getekend door een belabberd kunstenaar. Het zal je nog minder bevallen als je More zelf nader leert kennen. Intussen heb ik mij althans behoed voor je verwijt dat ik geen gevolg geef aan je wens en voor je steevaste klacht dat mijn brieven te kort zijn. Niettemin leek deze brief mij bij het schrijven niet te lang en ik weet zeker dat hij jou bij het lezen niet wijdlopig zal toeschijnen: dit als gevolg van de charme van onze More. Maar om je laatste briefGa naar voetnoot18. niet onbeantwoord te laten, waarvan de gedrukte versie me eerder onder ogen kwam dan het origineel: de fijne beschaving van de doorluchtige vorst Albert was me al gebleken uit de briefGa naar voetnoot19. die hij me zelf heeft geschreven. Maar hoe komt het nu dat de schaalGa naar voetnoot20. door middel van jouw brief al bij iedereen was rondgegaan voordat hij mij bereikte? Je had je brief toch aan niemand beter kunnen meegeven dan aan Richard Pace, de gezant van de doorluchtige koning van Engeland, of je me nu in Brabant zou vinden of in Brittannië. Jij vecht er duchtig op los, voor zover ik kan zien, zowel met de pen als met het zwaard, en toch niet minder succesvol dan krachtig, want ik hoor dat je bij de hoogwaardige kardinaal Cajetanus zeer in de gunst bent gekomen. Ik ben blij dat Reuchlin het goed stelt. De literaire wereld zal niet dulden dat de naam van Franz von Sickingen vergeten raakt, tenzij ze de beschuldiging van ondankbaarheid over zich wil afroepen. Over mijn eigen zaken een volgende keer, nu alleen dit. Het wemelt hier van de weerzinwekkendste roddels, een strijdwapen waarvan ik moet toegeven dat ik er niet tegen opgewassen ben. Mocht er daarginds iemand zijn die zich in de roddelkunst wil bekwamen, dan kan ik hem iemand aanbevelen die deze kunst op wonderlijke wijze beheerst en er wel voor in de wieg lijkt te zijn gelegd.Ga naar voetnoot21. Cicero was minder goed als redenaar dan hij als lasteraar en hij vindt bij ons talrijke leerlingen. De tijd is er nog niet rijp voor, maar binnenkort zal ik jullie zijn naam bekendmaken zodat hij krijgt wat hij verdient en gretig nastreeft: hij zal in de brieven van alle geleerden roem vergaren, zij het eerder als monster dan als mens. Vaarwel. Antwerpen, 23 juli 1519 |
|