De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
998 Aan Edward Lee
| |
[pagina 24]
| |
dat iemand het leest, uitgezonderd degenen die mij slecht gezind zijn? Door mij op die manier te hekelen bij mensen die jouw gezworen aanhangers en mijn tegenstanders zijn, maak je mij niet beter en vergiftig je hun geest. Besef je niet dat je intussen ook je eigen naam, die je met zoveel kabaal probeert te vestigen, geen goed doet? Had je meteen je werk gepubliceerd, dan zou iedereen vol bewondering zijn geweest voor de wonderlijke begaafdheid van je geest, die in luttele maanden zoveel Grieks en Hebreeuws heeft opgezogen dat volgens jou Erasmus geen Grieks en Hieronymus geen Hebreeuws kent - indien althans de Vulgaat werkelijk van diens hand is, want dit pleeg jij uit respect toe te voegen, om maar niet de indruk te wekken dat je Hieronymus weinig hoogacht. Men zegt zelfs dat je amper drie dagen nadat je was begonnen Hebreeuws te leren, tal van fouten had ontdekt bij Reuchlin en zelfs een aantal bij Capito. Het had zomaar kunnen gebeuren dat de paus jou uit bewondering voor je bijna goddelijke brein een scepter in handen had gegeven en het recht van censuur voor de hele wereld had verleend, zodat voortaan geen boek nog zou verschijnen of worden gelezen tenzij met goedkeuring van Lee, de nieuwe Aristarchus van het literaire bedrijf. Nu zijn er velen die beweren dat jij je befaamde aantekeningen achterhoudt met de bedoeling ze pas uit te geven na mijn dood, zodat je zult winnen bij verstek van gedaagde, dat wil zeggen, je zult een glansloze overwinning behalen omdat er niemand is die weerwerk biedt. Anderen zeggen weer dat je van alle kanten roddels oppikt en dat je boek niets anders is dan een aaneenrijging van andermans lasterpraat, waarin je eigen inbreng te verwaarlozen is. Het gevaar bestaat dan ook dat je, hoewel je voor jezelf de hoogste lof verwacht, nog minder roem zult vergaren met je boek dan Masson met zijn zouteloze dialoog,Ga naar voetnoot3. waarop naar verluidt een heel regiment theologen heeft zitten zweten. Ongetwijfeld vervullen je schrijfsels je met welbehagen, maar denk niet te snel dat ze iedereen evenzeer zullen bekoren wanneer ze eenmaal het licht hebben gezien. Dat een jongeman als jij gedreven wordt door roemzucht, wil ik door de vingers zien, maar dat jij, die niet alleen voor een theoloog en een goed mens maar zelfs voor een halve heilige wilt doorgaan, een dergelijke weg naar de roem bewandelt, zal geen enkel nageslacht je in dank afnemen, al zijn er nu misschien enkelen die hun bijval betuigen. Al bijna twee jaar lang voer je dit malle stuk op en het verschaft je zoveel genoegen dat je er kennelijk tot je laatste snik in zult volharden. Niettemin heb ik door dit alles niet zo'n hekel aan je gekregen dat ik zou wensen dat iemand je om mijnentwil ook maar een haar minder dierbaar zou zijn, laat staan dat ik zou willen dat jou iets ergers overkomt. Maar de | |
[pagina 25]
| |
zaak heeft zich nu over de hele wereld verspreid: het is nauwelijks te geloven hoezeer zich allerwegen de verspieders reppen van lieden die de nooit eerder geziene combinatie vertonen van bedelaar en tiran.Ga naar voetnoot4. Toch is er geen land waar mijn werk me niet een aantal dierbare vrienden heeft verschaft; met name in Duitsland zijn er velen die mij zelfs geestdriftiger aanhangen dan me lief is. En je bent niet onbekend met de heftigheid van geest en karakter die de Duitsers eigen is. Ze hebben immers hun aangeboren woestheid nog niet helemaal afgelegd, ook al zijn ze aanmerkelijk milder geworden door de studie van de letteren. Je ziet met wat voor pamfletten zij afrekenen met degenen die hun ergernis wekken. Weliswaar heb ik de pen van velen deels door overreding en deels door brieven in bedwang gehouden en voor zover het in mijn macht ligt, zal ik dat blijven doen, maar ik hoor dat sommigen dreigen met veel ernstiger maatregelen. Mocht iets van dien aard gebeuren, wat God verhoede, dan zou ik niets kunnen verhelpen aan jouw ongeluk en zou bovendien de verontwaardiging over het gebeurde ook mijn hoofd treffen, gezien de gretigheid waarmee tegenwoordig verdenkingen worden geuit. Zodoende zou jouw ongeluk mij een dubbel ongemak opleveren: ten eerste zou het mij spijten dat iemand om mijnentwil leed is aangedaan zonder dat ik wilde dat hem iets zou overkomen, ten tweede zou het niet aan lieden ontbreken die mij ervan verdenken met het gebeurde te hebben ingestemd. Natuurlijk hoop ik dat iets dergelijks zich niet zal voordoen, maar ik vrees toch dat het anders zou kunnen lopen. Als er geen gevaar dreigt, dan ben ik slechts bezorgd geweest uit vriendschap; dreigt er wel gevaar, dan is het een nog groter teken van vriendschap je te hebben gewaarschuwd, zodat je desgewenst een besluit kunt nemen dat jou in je bezonnenheid het beste lijkt. Het ga je goed. Leuven, 15 juli 1519 |
|