De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Erasmus van Rotterdam aan de hoogwaardige vader en excellentie Lorenzo Pucci, op grond van hoge verdiensten kardinaal van de titelkerk Quattro Santi Coronati, gegroetBij een zo grootschalige teloorgang van de literatuur, die ertoe heeft geleid dat niet alleen vele voortreffelijke werken van de ouden bedorven of verminkt zijn geraakt, maar zelfs talloze schrijvers die een eeuwige herinnering waard waren, in hun geheel zijn verzwolgen, kan het wellicht nogal dwaas lijken, hoogwaardige vader, het verlies van de een of andere auteur in het bijzonder te betreuren, ware het niet dat Cyprianus als een uniek voorbeeld voor velen moet worden beschouwd, of het nu gaat om zijn welsprekendheid, zijn geleerdheid, zijn pastorale kwaliteiten, de kracht van zijn apostolische geest en inborst die zich overal doet voelen of om de roem van zijn martelaarschap. Ik zou bijna denken dat dit verlies gemakkelijker te dragen zou zijn geweest als hij in zijn geheel voor ons teloor was gegaan. Nu we echter uit de fragmenten die een blind toeval voor ons heeft willen bewaren, kunnen afleiden hoe de werken zijn geweest die in rook zijn opgegaan, wordt ieder van ons die hunkert naar dergelijke schatten des te heviger gekweld. Dat het nu onduidelijk is wat en hoeveel de man heeft geschreven, is een gevolg van de vroegere bekendheid van zijn werken: deze immers bracht Hieronymus tot de overtuiging dat het de moeite niet waard was een lijst te maken van Cyprianus' geschriften,Ga naar voetnoot1. daar deze destijds in ieders ogen zelfs feller schenen dan de zon en in het openbaar van hand tot hand gingen, zodat hij het onvoorstelbaar achtte dat een zo grote, lichtende beroemdheid door een speling van het lot zou worden bedekt met de duisternis van de vergetelheid. Hetzelfde kwaad is ons overkomen wat Tertullianus betreft. Een ander willekeurig toeval ons heeft beroofd van het overzicht van Origenes' werken dat Hieronymus in een zekere brief aan Paula zegt te hebben samengesteld, waarbij hij de boeken van deze Adamantius vergeleek met die van Varro, van wie eveneens vaststaat dat hij een veelschrijver is geweest.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 37]
| |
Aangezien Lactantius getuigt dat Cyprianus tamelijk veel heeft geschreven,Ga naar voetnoot3. zal degene die het weinige dat is overgebleven, zuivert van wat ten onrechte op diens naam wordt gesteld, des te duidelijker inzien hoe groot de ramp is die ons heeft beroofd van de rest. Cyprianus heeft namelijk met andere schrijvers gemeen dat zijn werken zijn vermengd met veel teksten die niet van zijn hand zijn, al was hij in dit opzicht beter af dan Hieronymus, wiens boeken zijn doorspekt met passages die ronduit onwaardig zijn te worden gelezen, terwijl aan Cyprianus niets wordt toegeschreven wat niet geleerd is en door grote mannen voortgebracht. Daarom heb ik van deze soort teksten niets verwijderd en zelfs sommige passages uit oude handschriften toegevoegd, daar immers dat wat niet van Cyprianus zelf is, nog niet onmiddellijk hoeft te worden verworpen. Om nu te voorkomen dat iemand meent dat ik bij deze beoordeling slechts op mijn eigen hersenspinsels ben afgegaan: de Geloofsbelijdenis, die tot op heden zowel in gedrukte uitgaven als in handschriften aan Cyprianus wordt toegeschreven, draagt in het werk van de heilige Hieronymus de naam van Rufinus.Ga naar voetnoot4. Het boek Over het celibaat van geestelijken treft men aan tussen de werken van Augustinus, al betwijfel ik of het van Cyprianus is; in elk geval is het niet van Augustinus, zoals niet alleen uit de stijl maar ook uit de Bijbelcitaten blijkt.Ga naar voetnoot5. Over het auteurschap van de overige geschriften zal ik mijn vermoedens te gelegener plaats uiteenzetten. De biografie lijkt te zijn ontleend aan een boek dat volgens Hieronymus is geschreven door Pontius, een diaken van Cyprianus en diens onafscheidelijke metgezel, zelfs tijdens zijn ballingschap, tot aan de dag van zijn dood. Het lijkt mij namelijk onwaarschijnlijk dat deze biografie dezelfde is als het uitmuntende boek dat Hieronymus in zijn levensbeschrijving van Pontius vermeldt, aangezien de tekst waarover wij beschikken nauwelijks de naam van een boekje verdient.Ga naar voetnoot6. Dat in ieder geval het slotstuk, over de overbrenging van zijn lichaam, door iemand anders is toegevoegd, is zo duidelijk dat het geen uitleg behoeft, vooral omdat daarin Karel de Grote wordt genoemd. Wat betreft de opmerking van de heilige Hieronymus dat slechts acht brie- | |
[pagina 38]
| |
ven van Cyprianus aan de Romeinse bisschop Cornelius zijn bewaard, terwijl onze handschriften, als ik het goed heb, er elf hebben, kan het zijn dat Hieronymus ze niet allemaal in handen heeft gekregen.Ga naar voetnoot7. Een andere mogelijkheid is dat sommige brieven in tweeën zijn gesplitst, omdat soms in eenzelfde brief verschillende onderwerpen aan bod komen; in één geval is dit zeker gebeurd, zoals ik heb vastgesteld en aangetekend. En hoewel Afrika vroeger veel schrijvers voortbracht die vermaard waren om hun welsprekendheid en geleerdheid, van wie Tertullianus en Augustinus de voornaamsten zijn, bereikte toch bijna niemand de ware zuiverheid van de Romeinse taal, behalve Cyprianus. Ik spreek nu van de kerkelijke schrijvers, anders zou in de eerste plaats Lactantius moeten worden genoemd.Ga naar voetnoot8. Tertullianus namelijk is weliswaar kernachtig en scherp in zijn uitspraken, maar zijn taal is moeilijk, duister en zelfs slordig, zoals Hieronymus schrijft in een brief aan Paulinus, zich aansluitend bij het oordeel van Lactantius.Ga naar voetnoot9. Bij Augustinus stoort de lezer zich dan weer geregeld aan een warrige, moeilijk toegankelijke en duistere stijl, iets wat ook Hieronymus hem in een brief verwijt.Ga naar voetnoot10. Elk van beiden nu kent aan Cyprianus de hoogste gaven van welsprekendheid toe. Zo schrijft Hieronymus namelijk in een brief aan Paulinus: ‘De heilige Cyprianus stroomt lieflijk en vredig als de zuiverste bron.’Ga naar voetnoot11. Lactantius omschrijft zijn stijl in het voorwoord bij het vijfde deel van Over het onderricht van de christelijke godsdienst niet alleen als soepel, elegant, helder, rijk en briljant, maar kent hem ook kracht en volharding toe in het debat. ‘Hij bezat namelijk,’ schrijft Lactantius, ‘een gevoel voor lenige, rijke, aantrekkelijke en (de grootste stilistische deugd) klare taal, zodat niet valt uit te maken of er iemand is geweest die sierlijker sprak, helderder betoogde of krachtiger overtuigde.’Ga naar voetnoot12. Had de heilige Augustinus, eveneens Afrikaan en bisschop, hem maar niet alleen in aantallen boeken voorbijgestreefd, maar ook kunnen evenaren in elegantie van stijl! Had hij maar even gelukkig kunnen wedijveren met diens taal als hij haar openlijk bewondert en aanprijst! In het vierde boek van Over de christelijke leer voert hij voornamelijk citaten | |
[pagina 39]
| |
van Cyprianus aan om te tonen dat christelijke schrijvers op geen enkel onderdeel te kort schieten in welsprekendheid en vergelijkt hij hem herhaaldelijk met Ambrosius,Ga naar voetnoot13. zoals Cicero door Quintilianus op een lijn wordt gesteld met Demosthenes.Ga naar voetnoot14. Ook in zijn strijdschriften tegen pelagianen en donatisten verwijst hij vol eerbied naar diens opvattingen. Nu kan ik niet ontkennen dat ik vroeger onder de rechtzinnige schrijvers de eerste plaats toekende aan Hieronymus, maar toen ik Cyprianus, die ik tevoren slechts bij kleine beetjes en zonder veel aandacht had gelezen, nader bestudeerde, rees in mij onmiddellijk twijfel aan wie ik de voorkeur moest geven, zozeer heeft elk van beiden met zijn eigen krachten een hoogtepunt bereikt. Indien men namelijk Demosthenes terecht verkiest omdat hij de ware, natuurlijke wijze van spreken het dichtst benadert en het verst afstaat van declamatorisch vertoon, dan wordt Hieronymus in dit opzicht ruimschoots overtroffen door Cyprianus, die doorgaans ernstiger en minder gekunsteld is. Evenals Tertullianus gaat Hieronymus zich immers bijna te buiten aan spot en is hij soms krachteloos in zijn uitweidingen, waaraan hij allerlei wetenswaardigheden toevoegt uit de wereldlijke literatuur; als deze eigenschappen al prijzenswaardig zijn, dan ontbraken ze Cyprianus niet zozeer als dat hij ze van generlei waarde achtte of terzijde liet. Anders dan bij Hieronymus zal men bij hem niets aantreffen wat hij lijkt te hebben opgenomen om zijn geestigheid te botvieren of wat een bijsmaak van spitsvondigheid heeft. Zijn stijl is zodanig dat men overal de ware christelijke bisschop hoort spreken die bestemd is voor het martelaarschap. In zijn hart brandt de evangelische vroomheid en zijn taal beantwoordt aan zijn hart. Wat hij zegt is verzorgd, maar getuigt meer van kracht dan van verzorgdheid; die kracht schuilt bovendien minder in zijn woorden dan in wat hij doorleeft, zoals hij zelf ergens opmerkt.Ga naar voetnoot15. Bij een dergelijke persoonlijkheid past vanzelfsprekend eerder waardigheid dan scherts, ook al stelt hij op een aantal plaatsen dat het hem niet aan geestigheid ontbrak wanneer de omstandigheden erom vroegen, bijvoorbeeld waar hij een of andere ketter voor schut zet die meende dat Cyprianus niet als bisschop kon worden beschouwd,Ga naar voetnoot16. of waar hij degenen weerspreekt die van mening waren dat zieken in doodsgevaar die niet door onderdompeling maar door besprenkeling waren gedoopt, geen christenen maar bedlegerigen moesten worden genoemd.Ga naar voetnoot17. Hier immers maakt hij ook gebruik | |
[pagina 40]
| |
van grappen en beschimpingen, naast de bekoorlijkheid waarvan hij altijd is vervuld zoals bloed door het lichaam stroomt. Slechts in een enkele brief, die begint met de woorden ‘Terecht wijs je mij erop, Donatus,’ speelt hij enigszins met retorisch vertoon en praal; aan deze brief ontleent Augustinus een voorbeeld van verzorgd, aangenaam en briljant taalgebruik.Ga naar voetnoot18. Een dergelijke kerkleraar, een dergelijke voorvechter van christelijke vroomheid hebben wij te danken aan de school van de retorica - dit ter attentie van wie dom genoeg is om er prat op te gaan dat hij nooit met de retorica in aanraking is gekomen. Laat anderen naar hartelust dwepen met degenen die zijn voortgekomen uit de scholen van de dialectici en de peripatetici, over hen zal ik heus de staf niet breken; zeker is dat paus Gelasius aan Cyprianus de eerste plaats onder de rechtzinnige vaders toekent - zie het Decretum, distinctie 15, hoofdstuk ‘Sancta Romana’.Ga naar voetnoot19. Wellicht is het niet zonder belang ook het een en ander op te merken over zijn standpunten waarmee de kerk het vandaag de dag niet eens is, waaronder met name zijn notoire opvatting dat ketters die uit de schoot van de kerk zijn verstoten en scheurmakers geen geldige doop kunnen toedienen. Deze opvatting genoot beslist niet de voorkeur van Cyprianus alleen, maar werd gedeeld door nagenoeg alle bisschoppen van Afrika, Numidië en Mauritanië, zoals overduidelijk blijkt uit de handelingen van de Synode van Carthago die ik in deze uitgave heb opgenomen.Ga naar voetnoot20. Dat zelfs niemand minder dan Hilarius gedurende enige tijd dezelfde mening was toegedaan, zodat hij niemand toeliet die door Arianen was gedoopt zonder opnieuw te zijn gedoopt door rechtzinnigen, maakt Hieronymus onomwonden duidelijk.Ga naar voetnoot21. Niettemin gaf Cyprianus er de voorkeur aan om, zoals hij zelf de opvatting volgde die hij voor de beste hield, niemand het recht te betwisten te doen wat hem | |
[pagina 41]
| |
goeddunkte en niet van mening was dat wie er anders over dacht, op die grond moest worden geëxcommuniceerd. Degenen die liever de tegengestelde opvatting volgden, lijken mij niet zozeer door argumenten bewogen te zijn geweest als door hun steun voor de partij die de scheuring van de donatisten het meest verafschuwde, en tegelijk door het inzicht dat het gevaarlijk was ruimte te geven aan de gedachte dat een ondeugdelijke priester geen geldige handelingen kan verrichten - een gedachte die niettemin bij sommigen in de Oudheid lijkt te hebben postgevat. Immers, de draagwijdte van Augustinus' uitspraken over het sacrament en zijn uitwerking, over de kenmerken ervan en over het verschil tussen degene die doopt en die zonden vergeeft, is een zo omvangrijk onderwerp dat het te ver voert om het hier te behandelen.Ga naar voetnoot22. Zeker is dat Christus het recht te dopen verleende aan dezelfde personen die zonden mochten vergeven, maar toch wordt de absolutie niet onmiddellijk bewerkstelligd door om het even welke priester die hiertoe de Drievuldigheid aanroept. Als de zaak zou afhangen van menselijke argumenten en als het niet beter was altijd en overal de eensgezindheid te bewaren, zou men aan de opvatting van Cyrpianus de voorkeur kunnen geven boven de algemeen aanvaarde leer. Over andere onderwerpen die hiermee min of meer samenhangen, zal ik op de aangewezen plaatsen iets opmerken. Dat een of andere welbespraakte maar goddeloze kerel, zoals Lactantius vertelt, de naam van Cyprianus veranderde in Caprianus,Ga naar voetnoot23. moet voor ons een reden te meer zijn genegenheid op te brengen voor deze voortreffelijke man, voor wie een allerminst voortreffelijke man geen genegenheid had, en dat terwijl hem niets anders in Cyprianus stoorde dan diens christelijke vroomheid. Wat die kerel over Christus dacht, blijkt immers voldoende uit zijn veroordeling van Christus' leer als oudewijvenpraat. En verder, dat Hieronymus hem op een enkele plaats een alomvattende Bijbelkennis lijkt te ontzeggen:Ga naar voetnoot24. hiermee bedoelt hij volgens mij niet meer dan dat Cyprianus, gehinderd door het martelaarschap en de storm van vervolgingen die destijds door de kerk trok, in de uitleg van de Heilige Schrift niet de taak heeft kunnen voltooien die hij vermoedelijk, als hij de gelegenheid had gekregen, op uitmuntende wijze zou hebben volbracht. Want wat hij heeft geschreven, betreft meestal algemene kwesties, waaraan Hieronymus, steeds wanneer hij dezelfde kwesties behandelt, het nodige ontleent, zoals Cyprianus | |
[pagina 42]
| |
waarschijnlijk veel heeft ontleend aan de boeken van Tertullianus. Hij zou daarvan, zo lezen we, een zo groot liefhebber en bewonderaar zijn geweest dat hij, wanneer hij zijn bediende om een boek vroeg, de gewoonte had te zeggen: ‘Geef mij de meester.’Ga naar voetnoot25. Hij sloeg het genie van Tertullianus niet minder hoog aan omdat deze zich had afgescheiden van de kerk,Ga naar voetnoot26. want hij wist maar al te goed dat men zelfs in een mestvaalt goud kan aantreffen en begreep dat het goede goed is ongeacht zijn herkomst, zich hoedend voor de vervloeking door de profeet van degenen die het goede kwaad heten en het zoete tot bitterheid stellen,Ga naar voetnoot27. hun mening variërend naargelang de betrokken personen en hun eigen bevliegingen. Maar om Uwe Hoogheid niet langer op te houden: hier dan, hoogwaardige vader, treedt Cyprianus voor de dag, zowel aanzienlijk gaver, nu door mijn zorg fouten zijn hersteld, als enigszins zuiverder, doordat teksten zijn verwijderd die hem valselijk werden toegeschreven, en bovendien vollediger, door de toevoeging uit zeer oude handschriften van zaken die tot dusver ontbraken. Ten slotte komt hij dankzij de goede zorg van Froben tegelijk netter en verhevener te voorschijn. Hij zal des te voorspoediger voor de dag treden indien Uwe Eminentie mijn inspanningen en bedoelingen gunstig gezind is, want aan u heb ik dit werk willen opdragen, wetend hoezeer u zich beijvert voor het herstel van de christelijke godsdienst. Onder wiens toezicht zou men immers de oude kerkgeleerden beter kunnen herstellen dan onder het uwe, daar u tot hun voornaamste tegenwoordige opvolgers behoort? Wie zou geschiktere hulp kunnen bieden om een schrijver te handhaven die de apostelen nabij komt dan degenen die voor ons de hoogvereerde apostelen vertegenwoordigen? Ook dit leek mij bovendien zeer toepasselijk: dat Cyprianus, aan wie het oordeel van de Heilige Stoel de eerste plaats toekent, wordt uitgebracht onder toeziend oog van u, die zeer terecht onder zovele lichtende geesten in de orde van kardinalen de voorkeur geniet van paus Leo, die niet minder beroemd is om zijn scherpzinnigheid dan om zijn grootheid. Elke Romein kent Hannibal, de Puniër die met de Italiërs vocht om de heerschappij over Rome, maar de billijkheid vereist dat Cyprianus een nog grotere roem geniet, aangezien hij met meer succes dan Hannibal met de Romeinse gelovigen vocht om de ereprijs van de Romeinse welsprekendheid. Hannibal nam het op tegen Scipio met de wapens; Cyprianus lijkt zich met de Romeinse bisschop Cornelius te hebben begeven in een strijd om de vroomheid, waarin beiden aan elkaar waren gewaagd en op dezelfde | |
[pagina 43]
| |
dag,Ga naar voetnoot28. zij het niet in hetzelfde jaar, een zelfde zegepalm van het martelaarschap hebben ontvangen, al was Cyprianus de overwinnaar wat de roem van de welsprekendheid aangaat. Zelf had ik nog een bijzondere reden om dit werk, voor wat het waard is, aan Uwe Hoogheid op te dragen, aangezien ik geen andere manier had om mijn dankbaarheid te betuigen voor de uitzonderlijke diensten die mij eerst door uw neef, de hoogwaardige heer Antonio Pucci,Ga naar voetnoot29. destijds pauselijk gezant in Zwitserland, en spoedig nadien door Uwe Hoogheid zelf in Rome ruimhartig zijn bewezen. Moge de almachtige Christus u in goede gezondheid bewaren ter bevordering van de waardigheid van de Heilige Stoel en de gehele christenheid. Leuven, 31 juli 1519 |
|