De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
te niet verder dan aan mijn werk, dat door zijn nieuwigheid bij sommigen gehaat is, enige waardigheid te verlenen, mocht het worden opgenomen in uw bibliotheek, op dezelfde manier als vroeger boeken die de aandacht van het nageslacht waard leken, in de tempel van Apollo werden bijeengebracht;Ga naar voetnoot1. op die manier, dacht ik, zou blijken dat de geleerdste kardinalen de uitspraak van paus Leo dienaangaandeGa naar voetnoot2. onderschrijven. Door geen enkele cederhouten kist worden immers de werken van de geleerden doeltreffender behoed tegen verval en de tand des tijds dan door het gezag van zulke vooraanstaande mannen. Ik vreesde namelijk wel allerminst dat u, in wie geleerdheid en wijsheid samengaan, enige waarde zou hechten aan de schaamteloze roddels van sommigen, die zelfs door eenvoudige mensen met enig gezond verstand worden bespot en uitgefloten. Meer dan dit beoogde ik dus niet, maar ziedaar wat een reusachtige winst mij onverhoopt ten deel viel, wat een reusachtige vangst mijn netten binnenhaalden! Ten eerste overkwam mij het genoegen een zo belangrijke held en steunpilaar van Christus' kerk nader te leren kennen. Ten tweede heb ik er een uitzonderlijk beschermer en zelfs, als ik van uw aanbod gebruik mag maken, een vriend bij gekregen. Uw wijd verbreide faam had mij reeds een zekere indruk van u verschaft, maar een waarachtig beeld van u heb ik verkregen uit een uitvoerige beschrijving door Richard Pace, eerste secretaris van de doorluchtige koning. Hij immers heeft niet alleen uw voortreffelijke gaven van nabij leren kennen, maar is tevens een buitengewoon begaafd portrettist, een man die beslist niet minder welbespraakt dan belezen is. Niettemin heeft uw brief u zo volkomen aanschouwelijk voor mij gemaakt dat het mij voorkomt tevoren slechts een vage afspiegeling van uw uitmuntende eigenschappen te hebben gekend. Pace had mij een groot en voortreffelijk man beschreven. Maar hoe enorm veel groter komt u niet naar voren uit uw brief, die niet alleen belezenheid die past bij een pauselijk gezant, niet alleen ontwikkeling die past bij de grootste belezenheid, maar ook een zeldzaam integere levenswandel en een liefdevolle toewijding aan de gewijde letteren ademt. U hebt een wel mateloze goedaardigheid getoond door de man die de boeken afleverde, met zoveel goudstukken te overladen, zodat hij, een overtuigd aanhanger van Bacchus, nu nog meer kan drinken, terwijl ik de man al met het nodige voor de reis had toegerust. Verder is de ring die u van uw vinger hebt gehaald en mij als een soort heilig aandenken aan onze vriendschap of, om het met uw eigen woorden te zeggen, als een onderpand van broederliefde hebt gestuurd, | |
[pagina 21]
| |
mij zo welkom dat ik dit ene kleinood zelfs niet zou willen ruilen voor al de schatten van Attalus.Ga naar voetnoot3. De vurige glans van het goud zal voor mij een blijvend teken zijn van uw wijsheid, een kardinaal waardig, en de bekoorlijke fonkeling van de diamant zal de nimmer aflatende roem van uw naam vertegenwoordigen. Kortom, als ik een dergelijke beschermheer al ooit zou kunnen vergeten, dan zal de ring mijn geheugen opfrissen en mij herinneren aan wat ik Campeggi verschuldigd ben. Het deed mij veel genoegen dat u zich zo liefdevol vergist in uw waardering van mijn waarlijk BataafseGa naar voetnoot4. verstand en van mijn studiën. U kijkt waarachtig met het evangelische oogGa naar voetnoot5. van een rein en onbevangen hart, dat andermans gaven afmeet aan zichzelf, terwijl voor het boze en verdorven oog zelfs de beste dingen slecht zijn. Was mijn loftuiting dan nergens goed voor, zult u zich afvragen. Toch wel, ze heeft mij in elk geval aangespoord voortaan met meer ijver te pogen datgene te worden wat ik volgens uw verklaring reeds ben. Ik geloof namelijk dat het op geen enkele leeftijd voor iemand te laat is om zichzelf te overtreffen. Voor uw vriendelijke toezegging van welwillende steun aan uitmuntende geesten die aanmoediging verdienen, dank ik u uit naam van allen en ik zal alles in het werk stellen om hen te doen beseffen wat zij aan Uwe Hoogheid verschuldigd zijn. Wat uw opmerking aangaat dat u niet zult laten gebeuren dat iemand zich uw gelijke toont in het eren en steunen van Erasmus, begroet ik uw intentie met grote vreugde en acht ik mij op grond hiervan zeer gelukkig. Dit alles heb ik inderhaast neergepend veeleer dan geschreven, uit vrees dat mijn brief Uwe Hoogheid niet meer zou bereiken, daar u te kennen geeft dat u binnenkort van daarginds moet vertrekken. Ik zal mij niet tevreden stellen met dit relaas als getuigenis van uw welwillendheid jegens mij en mijn waardering voor u, iets wat ik binnenkort, naar ik hoop, duidelijk zal maken met een uitvoeriger en levensvatbaarder werk.Ga naar voetnoot6. Het ga Uwe Hoogheid goed, aan wie ik Erasmus, voor wat hij waard is, als nederige dienaar aanbeveel. Leuven, 14 juli 1519 |
|