De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 7. Brieven 993-1121
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Erasmus van Rotterdam aan Leonard Pricard, kanunnik te Aken, gegroetMensen van dat slag laten nooit af, zeergeleerde Leonard, zoveel is zeker. Ze moeten het hebben van leugens en schaamteloze laster. Zelf ben ik voor dat soort praktijken allang immuun geworden; ik verbaas me er alleen maar over dat mensen die zich onderscheiden door hun gelofte van vroomheid, er niet het minste probleem mee hebben precies datgene te doen wat regelrecht tegen de ware vroomheid indruist. Het is in hun ogen een onvergeeflijke zonde vlees te eten, maar het is een heilige taak een broeder aan wie ze het nodige te danken hebben, te doorboren met de in hels gif gedoopte pijlen van hun tong, terwijl er geen vervloekter vorm van vergiftiging bestaat. Om het poëtisch uit te drukken: ze beschouwen zichzelf als ter helle gedoemd, mochten ze er niet in slagen de literatuur compleet monddood te maken, en geloven niet dat ze behouden zullen worden als de literatuur behouden blijft. Ze zijn er heilig van overtuigd dat ik van die literatuur de pleitbezorger ben. Toch zijn het juist degenen die van mijn werk nooit een letter hebben gelezen die het luidst tekeer gaan. Onkunde en onwetendheid zou ik kunnen vergeven, als het niet juist een grote misdaad was zonder kennis van zaken van leer te trekken tegen iemands goede naam. Overigens zie ik niet hoe ze zich met goed fatsoen op onwetendheid kunnen beroepen, aangezien ze voor leermeesters van de hele wereld willen doorgaan. Het verhaal over die Engelsman (of Schot?)Ga naar voetnoot1. is geenszins uit de lucht gegrepen. Hij is jong en zowel zijn leeftijd als zijn karakter maken dat hij hongert naar roem. Om die te verwerven leek hem dit zonder meer de kortste weg. Hoewel hij zichzelf royaal alle mogelijke kwaliteiten toedicht, drijft hij de schaamteloosheid niet zo ver dat hij beweert beter Grieks te kennen dan | |
[pagina 14]
| |
Erasmus. Hij beroemt zich op een of ander boekje, maar niemand krijgt het te zien, behalve degenen van wie hij weet dat ze mij kwaad wensen. Werkelijk alles krijgt men van hem gedaan, behalve dat hij mij inzage geeft in zijn werk, hoewel ik, en niemand anders, degene ben tot wie het is gericht. Zo weinig vertrouwen heeft hij in iets waarmee hij niettemin overal te koop loopt. Wat er ook van zij, hij heeft zich een bruikbaar instrument betoond in de handen van sommige theologen, die al geruime tijd kwade bedoelingen hadden en slechts de juiste gelegenheid tekort kwamen, zoals het Griekse spreekwoord zegt.Ga naar voetnoot2. Sommigen beweren zelfs dat het boekje niet eens van zijn hand is, maar eerder een samenraapsel is van allerlei lasterpraat, terwijl de eer van het werk niettemin naar die kleine kraaiGa naar voetnoot3. zal gaan. Onwaarschijnlijk lijkt me dat allerminst, want nog maar kort geleden hebben we iets dergelijks meegemaakt: de Samenspraak van MassonGa naar voetnoot4. werd aan één man toegeschreven maar was het gezamenlijk product van iedereen hier, in elk geval van velen. Onze Engelsman was bijna tot bedaren gekomen toen zich een nieuwe reden tot ergernis aan hem voordeed. Aan het einde van mijn Apologie tegen Masson heb ik het over iemand, een en al leugen en bedrog, die in zijn krankzinnige hang naar roem allerlei boze plannen tegen mij beraamde, zonder dat ik enige toespeling maakte waardoor op iemand een verdenking zou kunnen vallen. Het was slechts een manier om iedereen met een slecht geweten af te schrikken, meer niet. De man gedroeg zich daarna echter alsof hij jaloers was op ieder ander die deze lofzang voor zich kon opeisen. Tot dusver is hij niet in de arena verschenen en vrienden die wijzer zijn dan ik, raden mij af mijn klauwen naar hem uit te slaan, ook al zou hij zijn opwachting maken. Er zijn er genoeg die, terwijl ik rustig toekijk, bewerkstelligen dat de jongeman aan zijn roemzucht ten onder gaat. Dat overigens sommige theologen het niet op mij hebben begrepen, berust op één groot misverstand. Ze zijn ervan overtuigd dat Luther voor zijn denkbeelden in mij een voorvechter heeft, terwijl ik de man niet eens ken en nooit zijn boeken heb gelezen.Ga naar voetnoot5. Hun vergissing begint eindelijk tot hen door te dringen, maar ze schamen zich die te erkennen: ze hechten zoveel waarde aan standvastigheid dat ze zelfs van dwaalwegen niet willen terugkeren. En toch welt die stroom vergif voornamelijk op uit één persoon.Ga naar voetnoot6. Als hij niet ophoudt, zal hij binnenkort naam maken in de werken van alle geleerden en zal zijn roem overal ter wereld worden bezongen. | |
[pagina 15]
| |
Tot nog toe heb ik van velen de pen in bedwang kunnen houden, maar ik vrees dat me dat niet zal blijven lukken. Zelf zie ik een en ander als een funeste epidemie die zich over steeds meer mensen uitbreidt. We hebben dus met een dubbele pest te kampen,Ga naar voetnoot7. één die de geest en één die het lichaam aantast. Toch komt een aantal mensen tot bezinning, vooral degenen die mijn geschriften met aandacht hebben gelezen. Ik hoop dan ook dat uiteindelijk de waarheid te voorschijn komt en zegeviert; ook al heeft ze het dikwijls zwaar, ten onder gaat ze nooit. Dit alles brengt me niet al te zeer van mijn stuk, misschien omdat ik, zoals destijds Bileam,Ga naar voetnoot8. aan buitensporigheden gewend ben geraakt, misschien omdat ik met mijn geweten in het reine ben en hoop dat mijn inspanningen Christus welgevallig zijn, voor wie ik mij aftob met de geestkracht waarover ik beschik, misschien ook omdat ik merk dat mijn werk juist bij de beste mensen in de smaak valt. Het zit me vooral dwars dat het hele intellectuele leven onder deze lasterpraktijken te lijden heeft en dat ik mij genoodzaakt zie een groot deel van mijn kostbare tijd te verspillen aan het beluisteren of bestrijden van dergelijke onzin. Dikwijls schaam ik mij voor sommigen die bij het volk voor halfgoden willen doorgaan, maar kijven als vrouwen, om niets ergers te zeggen. Het valt nauwelijks uit te drukken hoezeer mijn wezen afkerig is van dat soort gekrakeel, en ik doe er alles aan opdat in mij niet het woord van de kluchtspeler wordt bewaarheid dat te vaak getarte lankmoedigheid omslaat in razernij.Ga naar voetnoot9. Ik weet wel wat hun al te halsstarrige kwaadwilligheid verdient, maar word weerhouden door de christelijke mildheid en de eerbied voor de goede mensen die ik niet graag de indruk geef te bestrijden wanneer ik de slechten lik op stuk geef. Aangezien immers de massa geneigd is om overal het slechtste van te denken, bestaat het gevaar dat kritiek op een minderheid van onwaardige theologen door verdraaiing wordt betrokken op het gehele gilde, en dat terechte opmerkingen aan het adres van sommigen, die in naam predikheren maar in werkelijkheid roddelaars zijn, de hele orde in een kwaad daglicht stellen, al telt die orde zeer velen die in daden en karakter ver van hen afstaan. Dat de theologen hier zouden hebben besloten mij te treffen met een gezamenlijke maatregel, is volstrekte onzin.Ga naar voetnoot10. Het ga je goed, beste vriend. Beveel mij aan bij mijn heren die jouw collega's zijn. Leuven, 1 juli 1519 |
|