klaar en regisseerde bovendien een reeks aanvallen op Lee van bevriende Duitse humanisten (brief 1083 e.v.), intussen ervoor wakend dat de affaire niet ten koste ging van zijn goede relaties met Engelse geleerden en hoogwaardigheidsbekleders. In de vele brieven waarin Erasmus lucht geeft aan zijn ergernis over Lee, toont Erasmus zich soms van zijn kleinmoedige kant (zie met name brief 1053; bijzonder is ook brief 1074, niet voor publicatie bestemd, waarin Erasmus geen blad voor de mond neemt) en is hij nogal snel geneigd in de affaire - evenals in de ophef rondom Luther - een samenzwering te zien, bedoeld om het herstel van de geletterde beschaving te gronde te richten dat door zijn toedoen was bereikt.
De controverse met Lee is de voornaamste, maar niet de enige persoonlijke confrontatie die de brieven uit dit deel beheerst. Een andere controverse is die tussen Erasmus' boezemvriend Thomas More en de Franse geleerde Germain de Brie. Het is vermakelijk te zien hoe Erasmus en More in deze controverses op elkaar reageren. Erasmus, die verschrikkelijk kon zeuren over wat Lee hem aandeed, riep More op zich tegenover de Brie niet te veel te laten gaan (brief 1093); More, die Erasmus een ellenlange, zwaar verongelijkte klaagbrief stuurde over de Brie (brief 1087), drukte Erasmus op het hart zich tegenover Lee vooral in acht te nemen (brief 1090). Overigens bevat dit deel ook brief 999, waarin Erasmus een uitgebreide, beroemd geworden beschrijving geeft van More, gedragen door genegenheid en bewondering.
De affaire rondom Lee lijkt in het jaar dat door dit deel wordt bestreken, veel van Erasmus' tijd te hebben opgeëist. Het aantal werken dat Erasmus in dit jaar uitbracht, is mede daarom tamelijk beperkt, althans voor Erasmus' doen. Zijn belangrijkste originele werken zijn - naast de verweerschriften tegen Lee - de parafrasen van een aantal nieuwtestamentische brieven (zie brieven 1043, 1062, 1112) en de Antibarbari (brief 1110), al gaat het in het laatste geval om de verlate uitgave van een jeugdwerk. Verder bracht Erasmus een uitgave uit van de werken van de Griekse kerkvader Cyprianus (brief 1000), een heruitgave van enkele werken van Cicero (brief 1013) en van de Colloquia (brief 1041), en een apologie waarin hij zijn vertaling van het eerste vers van het Johannesevangelie rechtvaardigt (brief 1072).
De Latijnse tekst die ten grondslag ligt aan de vertalingen in deze reeks is die van de kritische editie van Erasmus' correspondentie door P.S. Allen (voor dit deel: Opus epistolarum Desiderii Erasmi Roterodami, deel 4). Voor de voetnoten en de herdatering (en soms hernummering) van sommige brieven is gebruik gemaakt van deel 7 van de Collected Works of Erasmus, uitgegeven door de University of Toronto Press. Uitgever en redactieraad danken de