De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

839 Aan Cornelis Batt
Leuven, 29 april [1518]

Erasmus van Rotterdam aan Cornelis Batt, gegroet

Zeer dierbare zoon, ik ontvang graag je kinderlijke genegenheid voor mij en van mijn kant zal ik er alles aan doen dat je weet dat noch de herinnering aan de overleden Batt, noch mijn liefde voor hem is gestorven. Zorg jij er slechts voor dat je door je letteren en je zeden aan je beste en zeer geleerde vader beantwoordt. Ik ga nu naar Bazel, want dat vereisen de zaken. Als je hier onder redelijke omstandigheden verblijft, blijf dan tot mijn terugkeer, want ik zal, met Christus' wil, in oktober weer terugkeren. Zo niet, ga dan naar Jean van

[p. 321]

Hondschoote,^1. rector van het College van de Lelie, en ga dan op zijn raad naar Brugge om de heer Mark Lauwerijns op te zoeken, coadjutor, zoals men nu zegt, van de deken van Sint-Donaas,^2. aan wie ik vandaag nog over je zal schrijven. Groet de beste en vriendelijke vader Gozewijn namens mij. Ik zou graag willen dat je je aan de Griekse letteren wijdt en de goede schrijvers doorneemt. Bijgesloten doe ik je een gouden Vlaamse nobel toekomen, een onderpand, zij het, gezien de tijd, bescheiden, van mijn genegenheid voor jou. Vaarwel, mijn beste Cornelis.

Leuven, 29 april 1517

1. Jean de Nève.

2. Jan Goetgebuer.