De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

836 Aan Janus Lascaris
Leuven, 26 april 1518

Aan de Griek Janus Lascaris

Gegroet edele heer, voorzien van alle talenten. Jérôme Busleiden, een geleerd en machtig man en het onvergelijkbare sieraad van dit koninkrijk heeft, toen hij onderweg naar Spanje stierf, vele duizenden dukaten nagelaten om een nieuw college op te richten in Leuven, een universiteit die vooral tegenwoordig bloeit, waarin in het openbaar en gratis de drie talen worden gedoceerd, Hebreeuws, Grieks en Latijn, tegen een prachtig salaris van ongeveer zeventig dukaten dat echter nog verhoogd kan worden in overeenstemming met de persoon. In het Hebreeuws en Latijn is al voorzien. Verschillende mensen azen op de leerstoel voor het Grieks. Maar mijn advies is altijd geweest om een geboren Griek daarvoor aan te trekken, van wie de toehoorders terstond de goede uitspraak van de Griekse taal kunnen indrinken. Allen die bij deze

[p. 319]

zaak betrokken zijn onderschrijven mijn mening en hebben mij opgedragen iemand, die ik geschikt acht voor deze taak, namens hen uit te nodigen. Daarom vraag ik je op grond van je gebruikelijke vriendelijkheid jegens mij of anders van je genegenheid voor de schone letteren om, als je iemand kent die naar jouw oordeel jou en mij tot eer zal strekken, ervoor te zorgen dat deze zo snel mogelijk zich hierheen begeeft. Er zal voorzien worden in zijn levensonderhoud, in een salaris, in passende huisvesting. Hij zal hier te maken krijgen met zeer oprechte en vriendelijke mensen. Laat hij niet minder op mijn brief vertrouwen dan wanneer de zaak al beklonken was met honderd oorkondes. Goede mensen onder elkaar kunnen een zaak goed afwikkelen zonder formele contracten. Zorg jij ervoor dat je iemand uitkiest die geschikt is en ik zal ervoor zorgen dat de man geen spijt zal krijgen hierheen te zijn gekomen. Vaarwel, zeergeleerde en zeer beroemde man.

Het ga je goed, zeer geleerde en zeer beroemde heer.

Leuven, daags na het feest van de H. Marcus, 1518