De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd831 Aan Jean Grolier
| |
Erasmus van Rotterdam aan de edelachtbare heer Jean Grolier, schatkistbewaarder van Zijne Koninklijke Majesteit in Lombardije, gegroetWanneer, zeer beroemde Grolier, de vriendschap van beroemde mannen zoals u me spontaan wordt aangeboden of een of andere goede geest ze me ten deel doet vallen, pleeg ik die met graagte te aanvaarden als naar mijn gevoel verreweg de belangrijkste en gelukkigste zaak en, eenmaal aanvaard, doet het me genoegen ze met standvastigheid te onderhouden. Evenzo is het niet mijn gewoonte mezelf op te dringen in iemands vertrouwen, want van nature heb ik zo'n afschuw van ieder soort ambitie dat ik het zelfs niet verdraag na te streven wat ik in de menselijke zaken het meest nastrevenswaard vind, als ik al van oordeel ben dat er iets nastrevenswaard is. Zeg me, bij alle gratiën, wat is er eervoller, veiliger, verheugender voor een mens dan oprechte en waarlijk toegenegen vrienden te bezitten? Anderen meten hun geluk af aan | |
[pagina 311]
| |
de vruchten van hun landerijen en hun jaarlijkse inkomen; ik daarentegen vind me geweldig rijk en gelukkiger dan Croesus omdat ik in de meest uiteenlopende streken zoveel vrienden bezit die opvallen door hun integriteit, beroemd zijn om hun geleerdheid en uitmunten in waardigheid. Zolang de goedgunstige goden hen veilig voor mij willen behouden, kan ik me alleen maar rijk en gefortuneerd achten, hoezeer anderen neerkijken op de geringheid van mijn fortuin. En als een nieuwe vriend zich bij het aantal van de oude heeft aangesloten, acht ik mijn bezit en fortuin vermeerderd met geweldige winst. Al sinds lang stond ik op goede voet met Guillaume Budé, maar sinds kort ben ik met hem verbonden in een zeer nauw en heilig pact van vriendschap en in dat pact bracht hij twee zeer geleerde mannen in, Deloynes en Ruzé. Alle muzen mogen vertoornd op me worden als ik me, door deze uitbreiding van mijn vriendenkring, niet gelukkiger voel dan wanneer de katholieke koning mij met een bisschopszetel had verrijkt. Maar ik ben zo geaard dat ik iets wat ik vurig voor mezelf begeer, niet actief kan nastreven. Giulio Calvo echter overwon en verdreef mijn haast onoverkomelijke schroom ofwel door zijn onbeschaamdheid ofwel door zijn welsprekendheid. Hij drong immers zo aan dat ik Grolier met een brief zou benaderen, bleef zo erop hameren, dreef zo door, dat het hem gelukte mij, of ik wilde of niet, tot gehoorzaamheid te dwingen en Erasmus als bij zijn kraag mee te sleuren waarheen hij wilde. Verder heeft hij met een zo zeldzame woordenvloed uw uitmuntende eigenschappen bezongen dat ik, in enthousiasme ontstoken, hem uit eigen beweging volgde toen hij me meesleurde en zelfs bijna vooruitliep. Hoe kon het ook anders, toen hij mij in de prachtigste kleuren die uw talenten hem overvloedig aanreiken, en met het penseel van zijn welsprekendheid, het beeld van uw geest en lichaam niet alleen vaardig schetste, maar volmaakt weergaf en voor ogen stelde en de gehele Grolier als een Apelles op het paneel aanbracht of, nog waarachtiger, als in een spiegel neerzette, zodat ik, als ik u in eigen persoon en van dichtbij met de meest doordringende blik had bekeken, u minder goed zou hebben gezien. Zijn genegenheid voor u verrijkte nog zijn aangeboren spreekvaardigheid want, in de woorden van Quintilianus, een goed deel van de welsprekendheid komt uit het hart.Ga naar voetnoot1. Peitho, de godin van de overreding, is een krachtdadige en machtige godin, die terecht door de ouden de meesteres van het gemoed werd genoemd;Ga naar voetnoot2. zij is echter helemaal onoverwinnelijk en niet te beteugelen als zij gesterkt wordt door de steun van Cupido. Hoe sleurde hij me mee, hoe liet hij mij ontvonken en in vuur en vlam staan, | |
[pagina 312]
| |
toen hij met zijn langdurige en toch lieflijke spreken een nieuwe held afschilderde, even gelukkig door zijn gaven van geest als van lichaam, rijkelijk begiftigd met alle geschenken van Rhamnusia, eerbiedwaardig door ieder soort deugd en waardigheid! Daarbij zo'n beschaafdheid van zeden en zo'n bescheidenheid dat alleen hijzelf niet zijn grootheid lijkt te beseffen; zulk een welwillende edelmoedigheid voor allen die hem worden aanbevolen door hun leefwijze en geleerdheid, dat men zou kunnen denken dat hij zoveel gelukkige eigenschappen voor anderen heeft, niet voor zichzelf, alsof hij door de goden daartoe werd gezonden om zich verdienstelijk te maken voor de universele studies en haar beoefenaren. Die Maecenas uit de oudheid, voor wiens lof zovele welsprekende mannen streden, die brengt u terug in onze eeuw en wel zo dat u niet alleen alle geleerden koestert, vooruit helpt en aanmoedigt, maar de gehele geletterde gemeenschap luister verleent met uw deelname evenzeer als met uw bescherming. U kiest de genieen die u hoogschat. En het lijkt mij dat hij op een verstandige manier hoogschat die dat doet met onderscheidingsvermogen. Dat is bij u even scherp als onbevangen, maar niet zo onbevangen dat u niet heel goed het verschil kent tussen Homerus en Choerilus, tussen Vergilius en Mevius.Ga naar voetnoot3. Het mooiste bewijs van uw grootheid is echter naar mijn mening dat de allerchristelijkste koning,Ga naar voetnoot4. uw integriteit en wijsheid verbonden met een ongewone geleerdheid kennend, u op nog jeugdige leeftijd aan het hoofd stelde van zoveel gewichtige taken. Verreweg het mooiste is dat u het op zich niet populaire ambt van schatkistbewaarder door uw rechtvaardigheid en vriendelijke optreden geliefd en aanvaardbaar maakte; daarin gaat u al sinds lange tijd zo te werk, dat u de roem onlangs door de wapenen verkregen,Ga naar voetnoot5. voor uw vorst verdubbelt door uw ambt zo uit te oefenen dat de Italianen inzien dat er ook bij de Fransen mensen zijn die men kan gehoorzamen zonder zich te hoeven schamen; aan wie diegenen die leerden slechts aan de deugd te gehoorzamen, bereidwillig en van harte gehoorzamen. Door de beschrijving van deze zaken al in vuur en vlam geraakt, werd mijn gemoed door mijn vriend Calvo alsmaar meer aangewakkerd en werd geen steen onberoerd gelatenGa naar voetnoot6. om mij tot bewondering voor u te brengen, hij haalde het ene boek na het andere te voorschijn om te tonen dat vooraanstaande geleerden zich om strijd de naam van Grolier voor hun werken toe- | |
[pagina 313]
| |
eigenden, in de mening dat alles wat door de aanwezigheid van de zeer beroemde naam van Grolier overal helder schittert, voldoende illuster en prachtig is. Overigens ben ik van mening dat uitmuntende verdiensten lofprijzing nodig hebben. Middelmatige zaken hebben er misschien baat bij te worden aangeprezen door het vernuft van welsprekende mannen; het licht van een lantaarn kan van nut zijn bij een sterrenhemel, maar de zon, waar die zich ook bevindt, zet zelf alles in het licht, en overschaduwt alle andere lichtbronnen die men aanvoert. Wij dienen ons eigen belang wanneer wij onze werken aanbevelen met het lokmiddel van zulke namen. Niet u bent de boeken iets verschuldigd, maar de boeken die door u bij het nageslacht eeuwige faam zullen verwerven, moeten u dankbaar zijn. Als het waar is dat uitmuntende deugd de steun behoeft van de letteren om onsterfelijk te worden, dan hoeft u niet elders te zoeken wat u al in huis hebt; u immers koestert de literaire wereld zo dat u intussen zelf de meest geletterde bent. O waarachtig grote geest, een koninkrijk waardig. Gelukkig Frankrijk dat door u op zovele manieren geadeld wordt! Gelukkig Milaan, voor wie u zich, volgens de beroemde uitspraak van Plato, tegelijk staatsman en de filosoof betoontGa naar voetnoot7. en die het gemenebest zo bestuurt dat u ook nog als de hogepriester van alle studies fungeert! Wat moet ik er nog aan toevoegen, zeer geëerde Grolier? Ik schaam me het te zeggen en kan toch niet zwijgen. Al die tijd verlangde mijn geest, die zich een enorme toename van zijn geluk beloofde, dat het Erasmus ten deel zou vallen te worden bijgeschreven onder de verkondigers van uw deugden. Bij die gedachte lachte hem een verleidelijke hoop toe, geput uit uw buitengewone vriendelijkheid: maar dan weer spuug ik op mijn borstGa naar voetnoot8. en overdenk ‘wat voor armzalig gereedschap ik in huis heb’,Ga naar voetnoot9. zeggend ‘o leugenachtige droom! Wat hebben mijn meer dan Carische muzenGa naar voetnoot10. bij te dragen aan de roem van Grolier? Het is niet ieder gegund Jupiter te beeldhouwen’. Calvo echter gaf mij, bijna wanhopig, weer moed, eerst door met alle gemeenplaatsen van de retorica uw ongelooflijke vriendelijkheid jegens alle geleerden en vervolgens een zekere en bijzondere voorkeur voor mijn talent en mijn boeken, wat die ook waard zijn, te overdrijven. Toen deze onstuimige man, zwerend bij alles wat heilig is, mij vertrouwen had gegeven, begon hij er op aan te dringen u met een brief te benaderen. Mij leek alles beter dan met een slordige en geïmproviseerde brief de vriendschap te zoeken van een onvergelijkbare man. Wat kon ik toen anders doen? Ik was vermoeid van een | |
[pagina 314]
| |
tocht naar Vlaanderen en zo druk bezig met mijn voorbereidingen voor een reis naar Duitsland dat ik die heel wat vermoeiender vond dan de reis zelf. Ik verzeker u dat de hele zaak me niet alleen een onhoffelijk gebaar leek jegens u maar ook een gevaar voor mijn eigen reputatie. Ik overwon door mijn argumenten, maar toch bleef Calvo aandringen en waagde het de hele afloop voor zijn verantwoording te nemen en beloofde dat hij alles zou doen als iets verkeerd zou gaan in de wetenschap natuurlijk dat het risico verwaarloosbaar was, omdat hij vertrouwde op uw vriendelijkheid waarmee hij zoveel ervaring had. Wat valt er verder te zeggen? Hij gaf de wagen een zetje zodat hij in elkaar viel, volgens een oud spreekwoord.Ga naar voetnoot11. Ik wierp mijn schroom af, en waagde de brutale stap, op gezag van Calvo. Als dat goed mocht aflopen en u er geen bezwaar tegen hebt Erasmus onder uw dienaren bij te schrijven, zal ik al mijn krachten inspannen en proberen uit iedere ader iets van enig gewicht te hakken, uw naam waardig. Wat de natuur mij misschien ontzegt, zal mijn genegenheid voor u me geven, en wat aan mijn talent ontbreekt, zullen uw gaven aanvullen. Als daarentegen mijn overmoed u heeft beledigd, moet u alle schuld van mijn roekeloosheid leggen bij Calvo; mij kunt u niets verwijten, behalve dat ik mijn vertrouwen gaf aan een zeer welsprekend man en toegaf aan iemand die maar aandrong en duidelijk niet weet wat het is om te worden overwonnen. Tenslotte aanvaard ik dat u deze brief veroordeelt, als u maar mijn genegenheid voor u goedkeurt; daarvan heb ik nu, hoe dan ook, blijk gegeven en een andere keer zal ik dat doen met rijker argument. Vaarwel, zeer beroemde en zeer geleerde heer. Leuven, 24 april van het jaar des Heren 1518 |
|