De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd832 Aan Cuthbert Tunstall
| |
[pagina 315]
| |
kritiek hebt op het woord hyemare (overwinteren), dat zo dikwijls voorkomt bij Julius Caesar, vooral, naast vele andere passages, in het begin van het derde boek.Ga naar voetnoot2. Wij vinden exaltare (opstaan) bij Columella.Ga naar voetnoot3. Die oude vriend van me vervalt weer in zijn oude gewoonte. De wissel zei me niets, omdat ik er geen woord van begreep. Ik wisselde de ene wissel voor een andere, vanwege rovers die overal te keer gaan. We hebben de zaak onder elkaar te goeder trouw afgehandeld. Zelfs nu begrijp ik nog niet goed wat zij schreven, behalve dat ik lees ‘dertig dukaten à raison van 30 denarii’. Ik maak me van uur tot uur gereed voor mijn vertrek, maar zie amper langs welke weg ik Duitsland kan binnensluipen. Onlangs is door de misdadige lankmoedigheid van onze vorsten het meest misdadige schuim van de zwarte milities ontslagen. Zij werden vastgehouden, er was geen ontsnapping mogelijk, de boeren wensten niets liever dan dat ze een kopje kleiner gemaakt werden, want geen van hen was het waard daaraan te ontsnappen. Ongeveer duizend zijn er uitgemoord en dit op een onbestemde oproep van iemand; voor de rest besloten de vorsten dat goddeloze tuig, overdekt met alle misdaden, los te laten over onze hoofden. De slachting werd gestopt, de overlevenden werd toestemming verleend om, na inlevering van hun wapens, te vertrekken, zodat het voor boeren en burgers een ernstig vergrijp is hen te doden waar ze ze ook te pakken kregen.Ga naar voetnoot4. Zo slecht wordt het algemeen belang gediend! Die misdadigers zullen een of twee vorsten dankbaar zijn omdat ze nog leven; het verlies van sommigen van hun makkers zullen zij wreken op de hoofden van de bevolking. Overal gaan geruchten dat reizigers worden gedood. Dat was niet die bende ontmantelen, maar rovers, uit zichzelf al tot iedere misdaad bereid, opzetten tegen ons allen. Waar ik ook heen ga, ik zal zorgen dat je het weet. Giulio Calvo, boekverkoper uit Ticino, een vrolijk en geleerd man, is hier. Hij bracht mij Theocritus, gedrukt met bijgevoegd commentaar en ook Pindarus met commentaren van verschillende auteurs. Hij gaf me ook heel oude fragmenten van Fronto, Varro en anderen; ik zal ze aan JohnGa naar voetnoot5. meegeven, als ik ze mag weggeven, want ik ben er niet helemaal zeker van dat ik niet droomde toen ik hoorde ‘Het boek is van jou’. Ik zou het lot van More, zo helemaal verwikkeld in het hofleven, betreuren als dat hof, onder zo'n koning en met zoveel geleerde metgezellen en collega's, niet meer weg had van een tuin der muzen. Maar voorlopig zullen wij wel niets ontvangen uit het land van Utopia waarom we kunnen lachen. En ik weet dat hij veel liever | |
[pagina 316]
| |
wil lachen dan rond te rijden in een staatskoets. In mijn laatste brief aan Budé excuseerde ik je hem niet te hebben geschreven.Ga naar voetnoot6. Ik stuur mijn bediende John terug naar Engeland, want ik zie in dat hij niet echt geboren is voor de letteren en dat hij via deze niet kan opklimmen en zijn moedertje denkt dat hij alleen in Engeland veilig is. Men zal niet de indruk krijgen dat hij door mij ontslagen werd, nu hij naar het huishouden van mijn vriend More verhuist. Hij is heel eerlijk van aard en daarom zou ik hem graag bij je willen aanbevelen en verzoeken er zo nodig op toe te zien dat hij niet door slecht gezelschap wordt verdorven. Vaarwel. Leuven, 24 april van het jaar des Heren 1518 |
|