De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

830 Aan Hermann von dem Busche
Leuven, 23 april 1518

Erasmus aan zijn vriend Hermann von dem Busche, gegroet

Ik vind het vreselijk dat die onenigheid dagelijks heftiger wordt dan men voor mogelijk zou houden.^1. Het verbaast me echter dat de theologen en de belijders van de heiligste godsdienst zich niet schamen deze onrust aan te wak-

1. Een verwijzing naar de controverse rondom Johann Reuchlin in Keulen, waar Hermann von dem Busche vaak verbleef.

[p. 310]

keren waarvan het onzeker is hoe die zal aflopen. Wat is er onnozeler, oneleganter, ongeleerder of kwaadaardiger dan die Klachten?^2. Ik wou dat onze Nieuwe Adelaar^3. zijn klauwen aftrok van dergelijke monsters, van wie hij niets anders dan pest en pus kan oplopen. Wie tegen de dominicanen ten strijde trekt, krijgt oorlog met het volk.

Als het waar is wat je vertelt, irriteert het me dat Lister zo dom bezig is geweest.^4. Ik zal de man in een brief de les lezen, al zal ik daar te laat mee zijn als het boek al is verschenen. Vaarwel, zeergeleerde von dem Busche.

Leuven, 13 april 1518

2. De Lamentationes obscurorum virorum; zie brief 622.

3. Hermann von Neuenahr.

4. Gerard Lister werd ervan verdacht Johann Murmellius te hebben vergiftigd (zei brief 697). Hij bereidde een geschrift voor om zich te verdedigen. Erasmus poogde hem daarvan te weerhouden; zie brief 838.