De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd829 Aan Thomas More
| |
[pagina 309]
| |
taan iets dergelijks niet meer konden uithalen. Het volk begreep dit en wordt gedwongen toe te zien.Ga naar voetnoot3. Mijn bediende John vertelde me dat jij hem suggereerde zich bij jouw huishouding te voegen. Als dat waar is, ben ik er erg blij mee; zijn lieve moedertje denkt namelijk dat hij alleen in Engeland gezond kan leven. In de letteren heeft hij enige vorderingen gemaakt, hoewel hij er niet voor in de wieg is gelegd. Maar er is geen eerlijker en vriendelijker karakter. Ik weet dat jij ervoor zult zorgen dat hij, voor zover dat mogelijk is, zich verre houdt van het gezelschap van slechte lieden; en het zal je niet moeilijk vallen een deel van wat ik voor hem betekende op jezelf over te dragen. Door een of andere samenzwering tegen ons van de Fransen was het nog niet mogelijk de werken van Linacre in deze streken te bekijken. De brenger van deze brief, Thomas Grey, die erg op me gesteld is, maar niet makkelijk in de omgang, stelt alles in het werk om sommige stukken grond, die aan zijn voorouders behoorden, terug te kopen van Colt, een verwant van je. Als je geen tijd hebt de man in deze zaak te helpen, zeg hem dan althans wat hij het beste kan doen. Zodra de volgende uitgave van mijn spreekwoorden aankomt, lees dan het adagium ‘Bacchius en Bithius’Ga naar voetnoot4. en ook ‘Als vijgen die in ogen groeien’.Ga naar voetnoot5. |
|