De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Budé aan Erasmus, gegroetHier ben ik, alweer met een verwijt. Ik klaagde dat ik al vele maanden niets van je had ontvangen wat zelfs maar op een brief leek, toen je er met een aankwam die even lang als ruzieachtig was. Alsof ik je nogal ruw had gewekt uit een lange slaap, dat wil zeggen, een lange pauze waarin je je niet om mij bekommerde. Toen Hutten, een vriend voor wie ik en mijn vrienden evenveel achting en vriendschap koesteren als jij, bij zijn terugkeer uit het gevolg van de koning hierlangs kwam, ontfutselde hij mij een haastig geschreven brief.Ga naar voetnoot1. Omdat ik daarin schreef wat me voor de mond kwam, in het Grieks of in het Latijn, voegde ik er een paar woorden aan toe over je apologie, geloof ik, waarvan ik de publicatie betreurde, omdat zij de indruk wekt dat er uit datgene wat Lefèvre had geschreven een soort vijandschap tussen jullie was ontstaan. Ik herinner me niet precies wat ik schreef en het was een soort brief waarvan ik gewoonlijk geen afschrift bewaar. Over die paar woorden wond je je verschrikkelijk op en je keerde je horens tegen de vredestichter, alsof ik het in het geschil overhaast en gretig voor Lefèvre opnam, en je richtte het stevigste deel van de aanval op mijn persoon die daar helemaal niet op verdacht was, ook al leek je, door me af en toe wat vriendelijks te zeggen, vleierijen en verwijten door elkaar te husselen. Op de eerste plaats wil ik dat je je er goed van bewust bent, dat ik me in deze kwestie niet heb opgeworpen als een honoraire scheidsrechter of vredestichter. Niet uit angst dat jij, als ik dat deed, me met de schade zou laten zitten, of verontwaardigd zou zijn, als ik me zoveel aangaande jou permitteerde, maar omdat ik nooit met Lefèvre hierover gesproken heb. Ik had dan ook geen enkele reden de rol van scheidsrechter in deze kwestie te ambiëren, die mij niet door beide partijen of op hun initiatief werd voorgelegd, ook al verzocht Louis Ruzé, de onderprefect van Parijs en van nature een vriend voor alle geleerden, dat te doen en overlaadde hij mij met verwijten toen ik weigerde. Maar omdat ik met jou, een oude en dierbare vriend, te doen had, meende ik iets te moeten zeggen, al was het alleen maar opdat jij niet zou denken dat ik had zitten slapen, toen jouw en zijn zaak bij herhaling onder grote belangstelling werd bepleit bij het tribunaal van de publieke opinie; en verder, om eerlijk te zijn, omdat ik ook Lefèvre tot mijn vrienden reken. Want ík ben die echtgenoot van PandoraGa naar voetnoot2. die je kapittelt, omdat hij met een remedie aankwam, toen de zaak al beslist was en die, nadat Troje verwoest was, kwam uitleggen dat Helena nooit ontvoerd had mogen worden. Welnu, dierbare broeder Prometheus, herinner jij je dat je mij in deze termen schreef:Ga naar voetnoot3. ‘Lefèvre, die ik zo vaak met ere in mijn voorwoord vermeld heb, | |
[pagina 282]
| |
beloont me op een merkwaardige manier die vele mensen weinig loyaal vinden. Ik vind dat hij ook mij harder aanvalt dan past bij zijn gebruikelijke vriendelijkheid. Ik betreur dat zo aanleiding gegeven wordt...’ etc. Hier had je moeten aankondigen dat je erover dacht een apologie te schrijven, en dan zou ik misschien mijn plicht hebben gedaan. Jíj maakte van mij een Epimetheus, want via jou kwam ik pas te weten dat er een stuk zou worden opgevoerd, toen jij al iemand het toneel had opgestuurd om de proloog uit te spreken. ‘Waarom’, zul je vragen, ‘kom je daar nu mee? Wil je me alleen maar een zwart, of een zwart-wit cijferGa naar voetnoot4. geven voor mijn apologie? Want op grond van een paar vooringenomen standpunten, onderwaardeer je bijna altijd mijn werk, en maak je misbruik - zo denken sommige mensen - van het vertrouwen in onze lange vriendschap’. Alsjeblieft, mijn beste Erasmus, houd even je lippen op elkaar en leen me wat van jouw geduld, terwijl ik van mijn kant jou een beetje in toom houd. Ik moet je brief beantwoorden; hij is fraai geschreven en effectief van stijl maar, in ieder geval wat mij betreft, niet helemaal eerlijk en sympathiek, wat je, eenmaal tot bezinning gekomen, niet zult ontkennen. Ik wil me ondertussen alleen maar verdedigen, want ‘nu eens geef je me een klap, dan weer een stomp in het gezicht’Ga naar voetnoot5. en tussendoor vermurw je mijn hart met honingzoete woorden. Ik kan ook niet met recht blijven klagen, want door een opmerking te maken terwijl jij met Lefèvre aan het bakkeleien was, leek het alsof ik, als een incompetente scheidsrechter, van die kwestie míjn kwestie had gemaakt. En op een of andere manier kom je in je tomeloze verontwaardiging weer aanzetten met die ‘futiliteiten’ en die kleinering van je Copia. Op die punten zat ik fout en jij vergaf het mij lang geleden, toen ik mijn excuses had aangeboden. En nu, hoewel je mij na mijn excuses op die punten mijn fout allang had vergeven, roep je, als iemand die een geschenk weer terugvraagt, mij via een afgeleide aanklacht voor dezelfde feiten ter verantwoording en doe je aangifte van een belediging waarvan ik aannam dat die eens en voorgoed en in oprecht vertrouwen uit de archieven van je geheugen was verwijderd. Moet jij, als ik iets tegen je zeg als tegen een oude makker, en dat doe met een beroep op onze vriendschap, moet jij dan het flikkerende zwaard van je welsprekendheid tegen mij trekken? En moet je, om je lichtgeraakte geest tevreden te stellen, tot verzadigens toe met mij blijven kibbelen? Vertrouw je erop | |
[pagina 283]
| |
dat je, omdat ik niet tegen je opkan in stilistische vermogens, zonder meer de zaak zult winnen? En hoop je erop dat alle geleerde en ernstige mannen zich voor jou zullen uitspreken? Ook als ik, hoewel een beginneling, het recht aan mijn zijde heb? Ook als jouw Minerva het Recht tegenover zich vindt? Ook als uit de aard der zaak blijkt dat je niet vertrouwd hebt op goed gefundeerde rechtvaardigheid, maar op de steun van de welsprekendheid? Maar ‘Vertel me eens,’ zul je zeggen, ‘want ik laat de zaak over aan jouw beslissing en erken de wet van de vriendschap; wat vind je dat ik moet doen? Raad je mij, je vriend, aan Lefèvre dank te brengen voor de eer die hij me bewees?’ Helemaal niet. ‘Of moet ik doen alsof ik niet weet wat hij geschreven heeft?’ Natuurlijk zou ik, als het mogelijk was, je daarvan proberen te overtuigen. Ten eerste omdat je Erasmus bent, ten tweede een theoloog en ten derde een theoloog van een dusdanig kaliber dat je er, gezien je verdienstelijke carrière en je verworven reputatie, terecht op vertrouwt dat je niet bang hoeft te zijn voor de algemene mening en voortaan niet meer afhankelijk bent van de lofprijzingen van anderen. Als Lefèvre, hoe gerespecteerd hij ook mag zijn, bij de verdediging van zijn eigen geschriften iets ongunstigs schrijft over de jouwe, zoals dat soms gaat, moet jij dan bang zijn dat je reputatie bij een negatief oordeel onmiddellijk gevaar loopt, tenzij jij tegen dat oordeel in het geweer komt met een lang en doorwrocht verweerschrift? En dat in zulke termen! Maar laat ik het hierbij laten. Alsof iemand tegen wie willekeurig wat voor een aanklacht wordt ingediend, meteen schuld lijkt te bekennen tenzij hij de aanklager scherp en hatelijk van repliek dient! Het gevaar bestaat, dunkt mij, dat jij voortaan zonder vorm van proces door een vonnis van de senaat der geleerden tot de dood en het verlies van je reputatie veroordeeld wordt, tenzij je, zodra welke schrijver dan ook kritiek op je heeft, onmiddellijk van leer trekt! ‘Maar,’ zul je zeggen, ‘het is niet zo maar een man en niet zo maar een beschuldiging die mij, tegen mijn zin in, dwongen de strijd aan te gaan. Het is Lefèvre, een man die vroeger mijn vriend was en nu nog steeds, naar ik meen, en een uitmuntende geleerde, die mij lasterlijk beschuldigt van goddeloosheid’. Ik weet wat voor tragedie deze woorden kunnen oproepen. Ik begrijp dat ik er nooit in zal slagen je je fout te doen erkennen als ik aanneem dat zijn kritiek zo hatelijk was als jij haar opvatte, en als ik je in deze zaak je gang laat gaan in een volledige en met verve gevoerde verdediging. Jij, met jouw reputatie, met jouw roem verdiend door een zo lange lijst van je publicaties, jij die de top van waardering en faam hebt bereikt door alles wat je gepresteerd hebt op dit gebied van het openbare leven: welke raadsman of mede-aanklager kreeg jou zover dat je in dergelijke controverses meer vertrouwen lijkt te hebben in disputen en droge schotschriften vol argumen- | |
[pagina 284]
| |
ten, dan in het onuitgesproken oordeel van iedere geleerde en ieder mens met gezond verstand? Als je er het zwijgen toe deed en niet luisterde naar de aanvallen op je geschriften zou je, lijkt me, in deze strijd sneller de overwinning behalen dan door in te gaan op nauwelijks serieus te nemen beschuldigingen en vervolgens, zoals jij met al je talent zo goed kunt, een hele serie argumenten aaneen te rijgen. Wat mij betreft, ik lees vol bewondering hoe je de zaak tegen Lefèvre behandelt en hoe je je eigen verdediging voert; ik feliciteer je met die welsprekendheid die mij overdondert. Maar als ik denk aan de positie die je inneemt, vrees ik dat veel geletterde mensen zullen vinden dat je te ver gegaan bent. Op dit punt - mijn hemel - kom je aanzetten met Hieronymus als precedent voor je gedrag, die, zo zeg je, Rufinus' metaforen niet kon verdragen en Augustinus bedreigde omdat hij de interpretatie van een enkele passage had geruïneerd. Wie weet of dat de reden was dat Hieronymus voor de rechtersstoel van Christus moest verschijnen en een afranseling kreeg?Ga naar voetnoot6. Ik had liever gehad dat je me de hele Hieronymus als voorbeeld gaf, in plaats van de aandacht te vestigen op een soort smet die hem aankleeft. Het is als met de Minerva van Phidias, wier sandaal werd bekritiseerd.Ga naar voetnoot7. Want ook Hieronymus kon fouten maken en zelfs Augustinus erkende dat hij het dikwijls verkeerd had en schreef zelfs boeken die speciaal hieraan gewijd waren. Ik zie je nu stampvoeten van drift, maar het is noodzakelijk me tot het einde te verdragen, me je volle aandacht te schenken en goed in je op te nemen wat ik zeg, want in je lange brief heb je me naar believen een andere gedaante gegeven, alsof ik onze vriendschap had verraden en aan de kant van je tegenstander stond of de vrijheid van een brief misbruikte om de waarde van je werk te verkleinen. Luister daarom ook naar de rest. Je vond dat je Augustinus en Hieronymus en bijna de hele senaat der orthodoxe kerkvaders die met jou in staat van beschuldiging waren gesteld, naar jouw mening in de steek gelaten zou hebben, als je niet was opgetreden als kampioen van de waarheid en Lefèvre niet van repliek had gediend. Veronderstel eens dat dit andersom voor jou geldt? Vreesde je misschien aan de schandpaal te worden genageld samen met zovele en zo grote autoriteiten? Wilde je werkelijk meer hun reputatie redden dan de jouwe? Alsof deze grote mannen niet in staat waren onze tijdgenoten of het nageslacht tot hun en jouw zienswijze over te halen, alleen al door hun gezag; of alsof het schandelijk en rampzalig voor jou was als je je niet verdedigde tegen beschuldigingen die ook hen raakten. Hiermee redeneer ik alsof Lefèvre zelf toegeeft, of niet kan ontkennen, | |
[pagina 285]
| |
dat hij in de hele kwestie meer de slaaf is geweest van zijn woede dan dat hij schreef om een bijdrage te leveren aan een debat dat misschien te hartstochtelijk was, maar in ieder geval de bedoeling had de waarheid te verdedigen. Aan de kwestie tussen jullie raak ik niet; ik weet dat je denkt dat dit mijn terrein niet is of zelfs te heilig is om te worden onderworpen aan de mening van de leken. En het is ook niet ter discussie gekomen in de onmiddellijke controverse die nu moet worden opgehelderd. Maar wanneer je zegt dat geweld met geweld bestrijden een grondregel is van ons recht, dan ben ik het daar mee eens, als je het burgerlijk recht dan in dit geval als schild wilt gebruiken. Maar de eeuwige praetor en opperste rechter heeft dit hoofdstuk van de wet of interdict op het gebruik van geweld niet opgenomen in zijn wetten of edicten, en in ieder geval vraagt ook het burgerlijk recht, waar jij je op beroept, van de getroffen partij dat zij zich beperkt in haar zelfverdediging en vrij blijft van iedere smet van kwaadaardigheid. Als je, op grond van deze regel, om gerechtigheid vraagt, vrees ik je niet van schuld te kunnen vrijpleiten: je publiceerde een zo hooghartige verdediging, en in zulke termen, dat je bang leek niet voldoende te hebben afgerekend met die paar korte pagina's van zijn commentaar. Dat zou je beslist nooit gedaan hebben, als je bij je eigen verontwaardiging te rade was gegaan en niet bij je vrienden, die met meer ijver dan onderscheidingsvermogen - zoals velen denken - je steunen en niet altijd zien wat het beste voor jou is. Hoe het ook zij, ik ben hiervan overtuigd: als een van de goden de mogelijkheid en de wens had jou alles over te laten doen, zodat wat gepubliceerd is, kon worden uitgewist uit het geheugen van de mensen, en als jijzelf het lot in eigen handen wilde nemen en je vrienden er geen deel van liet uitmaken, zou je de affaire zo schikken - ik zeg het zo beknopt mogelijk - dat je liever zou overwinnen door je verantwoorde en bescheiden gedrag dan door een zure uitwisseling van woorden en disputen. Daarnaast veronderstel ik dat Lefèvre op dezelfde wijze betreurt wat gebeurd is; hij is een uitstekend man, zoals je zelf toegeeft ergens opgemerkt te hebben, toen je deze gebeurtenissen weet aan de Homerische trots die ‘voortgaand over de hoofden der mensen ons kwaad doet’.Ga naar voetnoot8. En er is niets wat ik minder geloof dan dat Lefèvre zelf een antwoord zou schrijven op je apologie, ook al verspreidt dat onverantwoordelijke gerucht zich tot daar bij jou; misschien hebben je overijverige aanhangers de verdenking geopperd dat Lefèvre aan iets dergelijks bezig is. Ik hoor dat hij met eerbied spreekt over wat je schrijft, zonder arglist, zonder bijgedachten, geheime vijandigheid of door een plotselinge opwelling, maar in goede trouw en constant en met het uiterlijk van een man die meent wat hij zegt, ook al heeft je apologie hem misschien enigszins ge- | |
[pagina 286]
| |
irriteerd. Wie zal het verbazen dat hij in jou niet datgene waardeert, wat jij in jezelf niet waardeert? Dat maak ik tenminste op uit je brief waarin je me tamelijk duidelijk maakt, lijkt me, dat je de strijd met tegenzin aanging. Je ziet hoe uitbundig ik gebruik maak van de rechten van de vriendschap en mij de ongepaste vrijheid van een intieme vriend aanmatig. Ik zie al hoe vijandig je op me reageert terwijl je dit leest, omdat ik mij tegenover jou zo'n vooringenomen rechter betoon - hoewel jij me in je brief heel onpartijdig noemt - aangezien ik, nu je de arbitrage van dit dispuut in mijn handen hebt gelegd, mijn mening stelde tegenover de jouwe in deze strijd die je zo ter harte gaat. Zozeer zelfs dat je niet een ander tot scheidsrechter kunt kiezen, omdat je de arbitrage van deze zaak helemaal aan mij hebt toevertrouwd - zelfs niet aan dezelfde Budé die op zijn minst aandacht schenkt aan wat je zegt ter verdediging van je standpunt - hoewel je meende je het recht voor te behouden dat te doen. Want, zeg je, je gedraagt je zeer onbillijk en niet zoals je altijd doet. Provoceer me dan niet met je opgeblazen aanklachten dat ik je geschriften verwierp en nogal kleinerend deed over je Copia, tot verontwaardiging van je vrienden. Of ik je daarin gebrek aan eerlijkheid moet verwijten, bekijk ik misschien nog eens bij een andere gelegenheid, want je moet heel goed weten wat ik denk en heb geschreven over jouw werk. Maar om eindelijk tot de serieuze aspecten te komen, ik zou willen dat je oordeelt dat het oordeel over jullie geschil nog aan mij is. Want hoewel jij tot op zekere hoogte de zaak aan mijn oordeel wilde overlaten, wil Lefèvre zich misschien niet aan de onzekerheid van een oordeel onderwerpen omdat hij, zoals ik vermoed, gelooft dat ik vooringenomen ben ten gunste van jou; terwijl jij de tegenovergestelde mening bent toegedaan, want je blijft er in je brief maar op hameren dat ik een vijandige getuige ben, om een advocatenterm te gebruiken. Maar zelfs als jullie beiden in onderlinge afspraak de arbitrage ervan in mijn handen zouden leggen, zou ik dat met tegenzin doen. Als je me echter niet verwerpt als raadgever, zou ik graag zien dat jullie je in de toekomst opnieuw wijden aan de plichten van de vriendschap. En als dat niet kan in de nabije toekomst, omdat je gevoelens, ook al zijn ze wat tot rust gekomen, nog niet gezuiverd zijn, raad ik je althans aan het verleden te laten rusten en, als je daartoe in staat bent, te vergeten. Hoewel het blijkens het voorbeeld van grote schrijvers mogelijk is om in jouw en zijn geschriften deze geringe schade aan jullie reputatie te bedekken met een eervol litteken of goede pleister zodat de geleerden begrijpen dat het meer een meningsverschil was dan persoonlijke vijandschap. Toen ik je schreef zoals ik deed, wilde ik niet zozeer het gebeurde veroordelen - wat niet meer tegen te houden was en aan je controle ontsnapt was - maar probeerde ik de groeiende spanning tussen jullie te beperken zodat het niet de spuigaten zou uit- | |
[pagina 287]
| |
lopen, ook al geef jij daaraan een verkeerde uitleg in je oneerlijke verdenking van mij. En dit is hier de algemene opinie over jullie twist: goede mensen wier mening er toe doet, betreuren het eerder dat sommige vreemde opwellingen, die alleen maar het belang van de goede literatuur schade kunnen toebrengen, zo'n commotie hebben teweeggebracht tussen jullie, dan dat zij gemakkelijk de een zullen veroordelen en de ander vrijpleiten; en zij zien niets liever dan dat jullie het weer goed maken. Op die manier werd misschien het dispuut tussen Hieronymus en Rufinus beslecht, maar dat was, toen het plaatsvond, een hardnekkiger en bitterder dispuut. Het is zo door en door menselijk om fouten te begaan, en onze menselijke conditie brengt het met zich mee dat deze fout juist bij mensen van de hoogste standing heel veel wordt aangetroffen. Strijd heeft immers een fatale aantrekkingskracht die de rede overwoekert en de mens tot zo'n toestand van koppigheid drijft dat hij liever zijn reputatie in de waagschaal stelt dan dat hij zijn hartstochten in toom houdt die in zijn geest opwellen. Wat mij betreft, mijn beste Erasmus, om nu eens frank en vrij te spreken, toen ik voor het eerst hiervan hoorde, kon ik alleen maar medelijden met jou en Lefèvre hebben. Na alle diensten die jullie hebben getoond in het leger van Pallas,Ga naar voetnoot9. ieder op zijn hem toegewezen plaats, in een tijd waarin alle compagnieën van jongere en oudere soldaten al tot het inzicht kwamen dat jullie beiden het verdienden het hoogste commando te voeren, bracht een of andere boosaardige geest jullie ertoe je te reduceren tot gewone soldaten. Als jullie aan die stijfhoofdigheid zouden blijven toegeven en maar koppig blijven ruziën tot openlijke vijandschap toe, ben ik bang dat in de mening van de goede en invloedrijke mensen, wier stem van belang is, jullie allebei uiteindelijk zullen worden afgezet en beroofd van jullie eer en glorie. Wat Lefèvre betreft, ook al is hij al lang een vriend van me, meer dan een kennis, en aan mij verbonden door onze levenswijze en gemeenschappelijke opvattingen, hij moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Maar jij, die me nu in twee brievenGa naar voetnoot10. hebt uitgenodigd kennis te nemen van het gebeurde, moet, als je jezelf wenst te zijn en mij wil winnen voor jouw zaak, noodzakelijkerwijs de houding aannemen van iemand die zal doen wat hem gezegd wordt, ook al protesteer je inwendig en knars je woordeloos met je tanden. Laat ik dus niets meer horen over die zin in je brief: ‘Als je in mijn plaats stond, mijn beste Budé, zou je heel, heel anders denken’. Mijn mening over deze kwestie luidt als volgt. De conditie van het menselijk leven is in het algemeen zo dat met hoe meer zorg, en zelfs onschuld, iemand regels opstelt voor zijn levenswijze, hoe meer last hij gewoonlijk zal | |
[pagina 288]
| |
ondervinden van de onredelijkheid van het lot, die de ongelukkige afwisselend laat stijgen of dalen, terwijl hoogmoed, voor de dichters de koningin van de duisternis, scherp en aandachtig op iedere gelegenheid loert die door geen mens is te voorzien. Bovendien worden mensen van onze levenswijze meestal belaagd door het harteloos drammen van Twist, de moeder van de Tweedracht, van wie men zegt dat ze eens, bij een banket van de goden, de befaamde gouden appel naar het midden liet rollen met als opschrift ‘voor de mooiste’. Zij was het die de mensen leerde achteraf wijs te worden, zoals Epimetheus, met wiens naam je me berispte. Een beroemd en klassiek voorbeeld daarvan werd het nageslacht overgeleverd door Homerus, de grootste dichter, als een soort tegengif tegen woede en strijd. Want zoals je weet, betreurt in het achttiende boek van de Ilias Achilles dat hij koppiger had toegegeven aan de razernij zijns harten dan gerechtvaardigd was, ook al had Agamemnon hem zwaar beledigd. Uiteindelijk zag hij in dat hij verkeerd handelde en veroordeelde hij zijn eigen koppigheid in woede en strijd met de woorden: ‘ach, mocht het waar zijn dat onder de goden en mensen twist zou verdwijnen en toorn, die ook een weldenkend iemand razend van woede kan maken, de toorn die zoeter dan honing neervloeit en die zich, als rook, verbreidt in de harten der mensen’.Ga naar voetnoot11. Daarom zou ik het prettig vinden als jij, ook al begon Lefèvre met het dispuut - wat jij op valse geruchten als vaststaand aanneemt - besloot jezelf strikte orders te geven je kalm te houden. Stel dat hij tegen zijn natuur besloten had onrechtvaardig en agressief te zijn, om mensen die hem daartoe aanzetten tegemoet te komen, zou je dan onmiddellijk in actie gekomen zijn om een schandalige strijd met hem aan te gaan? Zou je geen oog hebben voor de reputatie die je geniet en voor wat bij jouw status past? Als ik deze wet op jou toepas, dan niet met het voorrecht dat ze niet op mijzelf toegepast wordt. Ik weet dat gezaghebbende geleerden zich voorgenomen hadden mij te bekritiseren in hun geschriften, en ik weet dat sommigen van hen dat al gedaan hebben in boeken die ze hebben uitgegeven. Toch heb ik mijzelf opgelegd om voor eens en altijd te blijven bij mijn besluit, dat ik zelf heb getekend, gezegeld en afgegeven, hen niet van repliek te dienen, tenzij ik zie dat mijn stilzwijgen mij diskrediet oplevert of me ernstige schade gaat berokkenen. Dat doende volg ik de raad en instructies van diegenen onder mijn vrienden die het meest toegewijd zijn en het grootste gezag hebben. Ik heb geen zin meer in zaken die niets in zich hebben dan persoonlijke wrok, en een beschaafd en geletterd man past het niet genoegen te scheppen in een gevecht waarbij men alleen maar bewondering oogst als men een ander zware wonden toebrengt. Het ligt in de aard van de twist dat datgene wat meer venijn | |
[pagina 289]
| |
dan geest bevat, de boosheid het meest aanwakkert. Zijn wij, jij en ik (ook al sta ik ver beneden jou), die lang slaven zijn geweest in de saaie en moeizame dienst van de eerzucht en tenslotte onze vrijheid hebben gewonnen, bereid uit deze vrijheid weer terug te keren naar de tredmolen, door van tijd tot tijd in een bitter conflict te duiken als het een of ander schrijvertje belieft zijn kwetsende pen tegen ons te scherpen? Wat mij betreft, als ik de keuze had tussen die twee mogelijkheden, zou ik me liever afkeren van de schone letteren dan zo'n geestelijke kwelling te ondergaan. Jij staat al op de top van je roem en ook al kan niemand je daarvan verstoten, toch kun je niet ontsnappen aan de blikken die op je zijn gevestigd als je een verkeerde stap zet. Ikzelf vertrouw erop dat ik me zozeer opgesloten heb in die burcht van veiligheid dan wel zorgeloosheid dat men mij niet gemakkelijk naar buiten zal lokken voor een gevecht in het open veld. Ik heb liever dat men mij superieur vindt in gelijkmoedigheid dan in een pleidooi. En uit je brief en je apologie begrijp ik dat je tot dezelfde conclusie kwam, want je zegt dat je deze strijd met droefheid bent aangegaan en er met bezwaard hart mee doorging. Maar als ik nu je mijn mening mag geven, moet je wat vriendelijker over me denken. Waar het om gaat is dit: tot nu toe word je, wat mij en onze gemeenschappelijk vrienden betreft, geacht de waarheid en je goede naam te hebben verdedigd. Dit is immers een soort dispuut waar afwachting en uitstel meer op hun plaats zijn dan een eindoordeel. Maar als je er nog een woord aan toevoegt, zul je er bij je vrienden voor boeten. Denk nu niet dat ik aan de kant van Lefèvre sta; het is uit bekommernis om jou dat ik je dringend verzoek weer te doen wat eerzaam en redelijk is, of liever gezegd, weer tot je eigen aard terug te keren, jezelf aan jou en aan ons terug te geven en je over te geven aan de heilige studie en onderzoek. Zwaar weegt de vriendschap die jij tegen je zin Lefèvre ontzegt, zodat het er meer op lijkt dat je hem ter verantwoording roept wegens een onopzettelijke schending van de vriendschap dan dat je hem van een misdrijf beschuldigt; zwaar weegt ook de alom geroemde naam van Erasmus, die weerklinkt in iedere provincie van het Westen; zwaar de waardigheid van het priesterschap en de aard van het leerambt in de theologie. Je onstuimigheid in disputen moet met de leeftijd minder heftig worden, en dit soort getwist geeft slechts overwinningen die meer kwade wil dan bijval opleveren. Ik zal ook niet naar je luisteren als jij doorgaat de blaam op hem te werpen die het eerst dit dispuut begon. Ik houd me nu niet bezig met de inhoud; het is jouw zaak, niet de zijne, waarover ik een oordeel geef. Ik wil dat je bewijst een goede zaak te verdedigen met alleen je eigen materiaal, zonder dat je dat van hem erbij voegt. Dat wil zeggen, je moet me je onschuld bewijzen door | |
[pagina 290]
| |
je gematigdheid, niet door een tegenbeschuldiging. De onschuld van een goed mens moet stoelen op eigen kracht en eigen recht, en niet aannemelijk lijken door de verdediging tegen andermans belediging. Ik hoor je nu al bij hemel en aarde bezweren dat ik jou, hoewel aangeklaagd wegens goddeloosheid, geen eerlijk proces gun en je de vrijheid ontzeg je zaak te bepleiten. Wel, als ik de wettige rechter in deze zaak was en jij mij verlof had gevraagd je eigen zaak te verdedigen, dan had ik je weliswaar je pleidooi niet rechtens kunnen ontzeggen, maar wel je spreektijd beperkt met de waterklok. Kijk eens hoeveel tijd je al genomen hebt! Ik stel er een zeker genoegen in je eens stevig de oren te wassen want ik ben al lang jaloers op de manier waarop je mijn oude glans verduistert en zelfs nu nog vind ik het vervelend altijd de tweede viool te moeten spelen in onze epistolaire geschillen. Maar ik vrees dat je al je toorn op mij zult richten en dat je, als je je opgekropte woede nog niet helemaal hebt ingeslikt, of wel ingeslikt, maar niet verteerd, je de resten ervan in mijn gezicht zult uitspuwen en me een bijzonder giftige brief zult schrijven. Geeft niet; ik wil best het zwarte schaap zijn en optreden als Lefèvres zondebok, als je je maar ontdoet van die woede en tegelijk mij bevrijdt van je verdenkingen wat die ‘futiliteiten’ betreft. Dat zal bij veel mensen in goede aarde vallen, want die vinden dat het algemeen belang ermee is gediend dat je je geest afwendt van deze twist, vrezend dat deze ondergeschikte kwestie je hindert bij, of zelfs onttrekt aan een grootser en origineler werk. Ik schreef je dit alles, mijn dierbaarste vriend, meer om te tonen wat mijn gevoelens zijn en om je brief te beantwoorden dan in de veronderstelling dat je mijn raad nodig had. Toch zou ik, als ik kon, degenen die graag kwaad van me spreken, terugbrengen tot plichtsbesef en bescheidenheid door hun gescheld lijdzaam te ondergaan of te verachten. Maar als me dat niet lukt, zal ik in ieder geval niet de fout begaan me door het egoïsme van anderen te laten afleiden van mijn voornemen om onverstoorbaar te blijven, en mij van mijn standvastigheid ook maar één stap te verwijderen. Want het is de aard van een lasterlijke en ruzieachtige aanval dat hij, als je uit de weg gaat voor het naderende geweld, als een nachtkaars uitgaat, spoedig doelloos en belachelijk wordt, en in het niets verdwijnt, zoals een stormwind gaat liggen en zijn heftigheid verliest als hij geen tegenstand ontmoet. Ik speel nu maar de rol van het zwijntje dat Minerva onderwijstGa naar voetnoot12. en verzoek je je eigen boeken te raadplegen. Je christelijke ridder,Ga naar voetnoot13. van wie ik, zoals iedereen, een buitengewoon hoge dunk heb, leerde me dat het voor de keurtroepen van Christus strijdig is met de militaire discipline de wapens in te zetten voor dit soort | |
[pagina 291]
| |
schermutselingen, en dat een gemene manier van vechten geen training is voor de atleten Gods, als het mij vrij staat jouw woorden te gebruiken.
Het verbaast me dat Tunstall nog niet heeft teruggeschreven; ik ben bang dat hij nog erg zwak is. Ik heb nog geen kopie gekregen van de briefGa naar voetnoot14. die ik hem geschreven heb, zoals ik je eerder schreef, en denk dat hij verloren is gegaan. Als je hem echter graag wilt hebben, kan hij worden gereconstrueerd aan de hand van het klad, als ik tijd heb. Etienne,Ga naar voetnoot15. onze bisschop, kwam vanuit het hof hier enige dagen doorbrengen, maar hij werd weer ontboden en zal spoedig terugkeren, naar ik verwacht; hij is op het ogenblik ook niet in de stad, maar hij zal morgen komen, zegt men, en weldra weer vertrekken. Ik heb hem twee keer gesproken, maar niet buiten bereik van andermans oren. Hij heeft een hoge dunk van jou en dat geeft me grote verwachtingen, gevoegd bij de manier waarop de mensen aan het hof en de koning zelf altijd over jou spreken, zoals hij me vertelde. De koning heeft bisschop Giustiniani, een dominicaan uit Italië, laten komen en een andere man die Hebreeuws kent en, geloof ik, Ricius heet; hij heeft dus nu een rivaal voor Mithridates,Ga naar voetnoot16. die bijna alle talen kent; althans dat zeggen degenen die hem gezien hebben. Toen de bisschop zelf over hen sprak in mijn aanwezigheid en ik een opmerking had gemaakt, zoals men dat doet, zei hij: ‘Wat is jouw mening, Budé, over Erasmus? Weet je wat zijn plannen zijn en of hij zich ooit naar Frankrijk laat halen door een beloning die hem recht doet?’ ‘Als u denkt,’ zei ik, ‘dat de koning het echt meent, zal ik met genoegen opnieuw onderzoeken of hij ertoe gebracht kan worden naar Parijs te verhuizen en zich hier te vestigen. Want zoals ik hem ken, zal hij geen profijtelijke bisschopszetel aannemen, als hij als tegenprestatie zich als een hoveling moet gaan gedragen’. Kortom, aangezien hij geen tijd had om je te schrijven, machtigde hij mij je uit te horen en je aan te sporen hem te schrijven en te vertellen wat je ervan vindt, zodat hij de zaak aan het hof kan bevorderen. Dus denk nu na, mijn zo licht ontvlambare vriend, zoek raad en neem een besluit of je een van de onzen wilt worden, en stop met die grappenmakerij, als ik de komedie mag citeren.Ga naar voetnoot17. Zeg me wat voor honorarium je in gedachten hebt om bij ons oud te worden; een beneficie zal er spoedig aan worden toegevoegd, dacht de bisschop. Als je besluit je hier te vestigen, zal je komst welkom zijn, denk ik, voor veel van mijn landgenoten onder wie niet weinigen even geleerd zijn in het Grieks als in het Latijn en je zult ook Budé aant | |
[pagina 292]
| |
reffen om nu en dan een aangenaam moment mee door te brengen. Wanneer je hem beter en van nabij hebt leren kennen, kun je zelfs mora met hem spelen in het donker.Ga naar voetnoot18. Ja, jij moet de gratiën af en toe wel een gelukkig offer gebracht hebben dat je in een paar dagen een zo'n scherpzinnig man als bewonderaar en aanhanger voor je kunt winnen. Want de hartelijke ontvangst die je ten deel viel bij zovelen van mijn landgenoten die je nog nooit gezien hebben, heb je te danken aan je voortreffelijke stijl en een soort geest in je werken die de lezer betovert en opbeurt. De Fransen zelf voelen het gemis daarvan bij hun eigen schrijvers, alsof de gezellinnen van VulcanusGa naar voetnoot19. de andere kant opkijken, wanneer onze schrijvers de studie van de welsprekendheid aanvangen, als zij slechts voor Franse lezers schrijven, want onder ons heeft men geen hoge dunk van de binnenlandse schrijvers. Zie eens hoe oneerlijk het lot mij behandelt in vergelijking met jou, want hoewel ik Pallas zowel in het Latijn als in het Grieks heb vereerd met veel toewijding en ten koste van vele grote uitgaven, en dat zonder zelfs ook maar een ogenblik de aandrang te hebben haar maagdelijkheid te schenden, was ik tot nu toe niet in staat om uit mijn dienst aan haar ook maar enige hulp te verkrijgen om geliefd te worden aan het hof, net zoals het me nooit lukte op eigen kracht mijn positie aan het hof te herkrijgen sinds ik het ooit verliet. Jij bent geboren onder een sterrenbeeld dat je populair maakte, en bent in staat grote beloningen te innen, als je zou willen, van je eigen volk, van buitenlanders en zelfs, heel ongewoon, van mijn landgenoten, weinig geschoold als ze zijn. Want je beschermvrouwe, Minerva, kan van iedereen voor jou bijval oogsten. Toen ik je daarom benijdde, maakten mijn inspanningen geen vorderingen toen ik probeerde jouw werk lager in te schatten en de leegten erin bloot te leggen, want ze vinden een gerede markt vanwege hun geleerdheid en hun elegantie. Ik dacht altijd dat ik dat deed op een omzichtige en verstandige manier, maar jij beweert dat ik, in mijn aan jou geschreven brieven, je boeken openlijk afkraakte, vanwege een of twee opmerkingen die ik liet vallen, zoals dat onder vrienden gebeurt. Waarom dan, ontevredene, leg je de schuld bij de fortuin, die maar doorgaat jou met beide handen haar gunsten te schenken? Die Minerva van jou is wel heel gelukkig, want we zullen spoedig horen dat twee van de grootste koningen nu naar je hand dingen. O wij, gelukkigen, die, zo hoop ik, spoedig het genoegen zullen smaken dat de welsprekendheid nu zo in aanzien staat dat de twee machtigste koninkrijken tegen elkaar opbieden om jou als hogepriester van de welsprekendheid aan hun landen te binden | |
[pagina 293]
| |
- aangenomen dat jouw vorst Karel onze koning Frans deze distinctie niet misgunt, hoewel je hem niet naar Spanje bent gevolgd. Je denkt dat ik niet in ernst spreek? Ik scherts en spreek in ernst. Daarom, nu het ijzer heet is, roep de senaat van je vrienden bijeen om zo snel mogelijk zich uit te spreken waar, hier of ginds, je je laatste jaren moet doorbrengen. Als ik er de voorzitter van was en je mijn mening vroeg, zou ik niet aarzelen te verklaren dat het in het belang van jou en je reputatie was als je je met al je instrumenten van geleerdheid hierheen begaf, om de instelling die de koning, naar men zegt, van plan is op te richten in deze stad, op te luisteren en tegemoet te komen aan de verlangens van allen die uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij jou graag bij zich wilden hebben. Wat je hierover besluit, moet je schrijven aan de bisschop van Parijs en je moet een bedrag noemen voor het loon en voor de uitgaven van de verhuizing, als je dat juist lijkt. Want ik denk dat dit beter is dan mij als jouw tussenpersoon te gebruiken om dit aanbod te formuleren. Want hij is, naar ik begrijp, de architect van het instituut dat wordt opgericht. Aangezien hij een warm aanhanger van jou is, zal hij voor jou bij de vorst alles in het werk stellen en zorgvuldig jouw belangen in het oog houden, om de zaak niet alleen zonder valstrikken voor jou geregeld te krijgen, maar zelfs met groot voordeel en royaal comfort voor jou. Zorg er wel voor dat je jouw kant van de zaak volledig uiteenzet in je brief en leg hem zo uit dat hij ziet dat je door mij op de hoogte bent gebracht. Ik sta niet in voor het resultaat en ben er niet op gebrand de verantwoordelijkheid op me te nemen - ik zal geen claim leggen op een groot deel van het krediet wanneer het allemaal is geregeld, ook al vroeg ik of ik het jou mocht vertellen. Tegelijkertijd zie ik niet wat voor valstrikken je zou moeten vrezen. Als je niet tevreden bent met de grote borg bij de afwikkeling van je zaak, zou Crassus zelf, als hij weer tot leven kwam, niet rijk genoeg zijn om je tevreden te stellen. Klaag maar vast en wees voortaan maar boos op mij, die jou altijd graag goed nieuws brengt en geen nieuws dat niets goeds voorspelt, tenzij tegen mijn zin of uit argeloosheid. In ieder geval zul je nu, als je enige eerzaamheid hebt, niet alleen ten goede duiden wat ik je in deze brief heb geschreven, maar me ook een brief schrijven waarin je toegeeft dat je het bericht van het goede nieuws aan mij te danken hebt, of je nu van plan bent het aanbod te aanvaarden of dat je weer kieskeurig gaat doen en een dubbelzinnig antwoord schrijft, zoals verleden jaar, toen je zelfs aan de koning schreef.Ga naar voetnoot20. De koning was nogal verrast toen ik hem jouw brief in Saint-Maur overhandigde waar hij toen vertoefde en waar ik ook mijn landgoed heb. Ik verdedigde je geaarzel zo goed als ik | |
[pagina 294]
| |
kon, de afwezigheid van je beschermer de kanselierGa naar voetnoot21. aanvoerend als excuus, alsof je niet gerechtigd was zelf te beslissen. Je vriend Glareanus is aangesteld als opvolger van de overleden Fausto,Ga naar voetnoot22. en krijgt een honorarium. De fortuin begint je zo gunstig gezind te zijn dat zij ook de zaken van je vrienden begunstigt. Hij heeft al kennis gemaakt met de bisschop, die hem wel mag. Mijn vriend Deloynes vroeg me jou zijn groeten over te brengen. Hij was juist terug van het hof toen ik je brief ontving. Ruzé heeft een hoge dunk van je en heeft een hele plank van zijn boekenkast vrijgemaakt voor jouw werken; hij haalt er altijd een uit als ik bij hem ben, om me op de kast te jagen, want ik ga vaak bij hem op bezoek. Jacques Toussain, een geleerde in de beide talen en diens huisvriend, overweegt je te schrijven en op mijn aandringen en pressie zijn schroom te laten varen. Zo benauwd is iedereen om je te benaderen, behalve ik; ik ben zo hard als brons. Vaarwel, en reinig je geest van alle onenigheid en verdenking. Parijs, 12 april Na het beëindigen van deze brief ontving ik na veel aandringen mijn brief aan Tunstall, maar ik kan hem je nu nog niet sturen, omdat hij nog niet is gekopieerd. Ik wil er een kopie van houden, voor het geval hij onderweg kwijt raakt. Als je hem graag wilt hebben, zal ik nog een kopie laten maken. Dit is een lange brief geworden en even slecht geschreven alsof ik het zelf deed. Maar je kunt me niet opnieuw van een slecht handschrift beschuldigen, want ik heb nu, om jou ter wille te zijn, gebruik gemaakt van een secretaris. Nogmaals, vaarwel. |
|