804 Aan Gilles Busleiden
Leuven (ca. 26 maart] 1518
Erasmus van Rotterdam aan de zeer geëerde heer Gilles, schatkistbewaarder van de katholieke koning, gegroet
Hoeveel talenten hebben we verloren in één persoon? Ik kan me goed indenken in welke stemming je de dood van je broer ondergaat, nu het hele koor van geleerden en goede mensen hem als met één stem betreurt. Maar waartoe dienen ijdele klachten, waartoe nutteloze tranen? Daartoe worden wij allen geboren. In mijn grafdichten heb ik noch aan zijn verdiensten recht gedaan, noch aan mijn gevoelens voor hem. Ik maakte de muzen het hof, maar tevergeefs: zoveel jaren ben ik al bezig met een soort studies, dat volkomen vreemd is aan de meer elegante literatuur. Ik ben beducht voor je zeer fijne smaak, maar toch gehoorzaamde ik aan je wens, om niet de schijn op me te laden de reputatie van Busleiden tekort te doen. Als mijn verzen je niet bevallen, zal ik een nieuwe poging wagen als een van de muzen zich verwaardigt mij te inspireren. Ik twijfel echter niet dat allen aan wie de schone letteren ter harte gaan, deze bijzondere beschermer van de studies, ieder naar zijn vermogen, aan de onsterfelijkheid zal aanbevelen.
Wat de stichting van het college betreft, zorg dat je je niet van je mening laat afbrengen. Geloof me, deze zaak zal voor ieder soort studies meer betekenen dan ik kan zeggen en zal aan de naam Busleiden, op zichzelf al in vele opzichten beroemd, een niet geringe luister en pracht toevoegen. Vaarwel. Leuven, 1518
Grafschrift bij het geschilderd portret van de beroemde Jérôme Busleiden, proost van Atrecht en raadsheer van de katholieke koning, broer van de zeer eerwaarde vader en heer François Busleiden, wijlen de aartsbisschop van Besançon. Hij heeft tegen hoge kosten in Leuven het college gesticht waar in het openbaar de drie talen Hebreeuws, Grieks en Latijn worden onderwezen.