De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd800 Aan Paolo Bombace
| |
[pagina 267]
| |
Ik wist dat Pace een man is van onberispelijk karakter, integer, vrijmoedig en een zo groot vriend voor zijn vrienden als niemand anders, een man van veel talen en veel wetenschappen. Maar wat zou ik graag willen dat zijn boek over de vrucht van de studies niet was uitgegeven. Ik weet dat de geleerden, die Engeland in groten getale heeft, van hem een heel wat ander specimen van zijn genie en geleerdheid verwachtten. Als hij in ernst geschreven heeft, wat is er ernstig in? Als hij het voor de grap heeft geschreven, wat is er zo vrolijk aan? Ten slotte, elke zin en samenhang ontbreekt, het geheel lijkt op het ijlen van een zieke. En waarom was het nodig zo vaak Erasmus op te voeren, de ene keer als een hongerlijder, de andere keer als het mikpunt van de haat der theologen? Ik ga met de voornaamste theologen goed om, en ik, die hongerlijder, heb jaarlijks meer dan driehonderd dukaten te verteren, afgezien van wat er nog bijkomt van de vrijgevigheid van mijn mecenassen en van mijn arbeid. Als ik wilde, zou ik nog meer hebben; ik zou wat dan ook kunnen hebben, als ik me zelfs maar in geringe mate met de zaken van de vorsten zou willen inlaten. Denkt hij onmiddellijk te moeten opschrijven wat er in zijn hoofd opkomt, en acht hij het volkomen onbelangrijk op welke manier hij een vriend in zijn boeken moet opvoeren? In ieder geval heb ik hem - toen hij nog niet zo belangrijk was als hij nu is - met heel wat meer respect behandeld in mijn Chiliades.Ga naar voetnoot3. Misschien bezoek ik je in het voorjaar, tenzij jij al eerder naar Rome teruggaat, en misschien zal ik dan daar zijn. Vaarwel, Bombace, oprechtste van mijn vrienden. Leuven, 14 maart 1518 |
|