De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd796 Aan Beatus Rhenanus
| |
[pagina 263]
| |
heb More echter geschreven hem vriendelijk te waarschuwen op te houden met die dwaasheden.Ga naar voetnoot4. Ik betreur het lot van Froben die ik nooit, zolang ik leef, in de steek zal laten. En ik beveel hem, mijn medepeter, bij jou aan; jij kunt hem wel het beste tot steun zijn. Want mijn gezondheid op deze leeftijd verlangt al lang te worden vrijgesteld van dit soort arbeid. Ik geef de fakkel over aan jullie die jong, en ook succesvoller zijn. Zeg BrunoGa naar voetnoot5. dat hij elke scrupule om Hieronymus opnieuw te drukken van zich af moet werpen. Geloof me, hij is bang voor een waanbeeld, maar ik heb hem zelf ook daarover geschreven. Van de zomer zal ik aanwezig zijn om het Nieuwe Testament uit te geven, als het tenminste mogelijk is veilig Duitsland binnen te komen; die roversbenden maken de toestand daar erger dan de hel zelf en het is niet makkelijk er binnen te komen of er uit weg te gaan. God allemachtig, wat een tragedies ontketenen de vorsten! Iedere gevoel van schaamte is volstrekt verdwenen uit het publieke domein. Ik zie dat de tirannen de wind vol in de zeilen hebben. Paus en koningen houden het volk niet voor mensen maar voor marktvee. Lefèvre schrijft helemaal niet. Maar ik hoor verschillende dingen over hem. Sommige mensen zeggen dat hij aan een verdediging werkt, anderen ontkennen dat. De man via wie ik hem de apologie met mijn briefGa naar voetnoot6. had gestuurd, schreef het volgende aan een vriend die mij zijn brief liet lezen: ‘Ik overhandigde de apologie aan Lefèvre, samen met de brief. Hij uitte zich tegenover mijn persoon uitvoerig over de lichtgeraaktheid van Erasmus, die echter geen verweerschrift hoeft te verwachten’. Ik kan me er niet genoeg over verbazen wat de man overkomen is, tenzij onder het mom van bescheidenheid en lankmoedigheid een of ander natuurlijk gif schuilgaat. Vaarwel. Leuven, daags na het feest van de H. Gregorius. |
|