De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
786 Aan John Colet
| |
[pagina 252]
| |
Maar genoeg van die nutteloze klachten. Ik ben je dankbaar dat je zo vriendelijk mijn zaak bij de koning begonnen bent aan te kaarten en ik verzoek je die af te maken. Want ik heb nu een ruim reisgeld nodig, om wat achter de hand te hebben als me misschien dingen overkomen, waarmee mensen nu eenmaal vaak geconfronteerd worden. En ik ben van plan mijn bibliotheek aan te vullen. Wat is er aan de hand? Ik heb al zo dikwijls de koning en Zijne EminentieGa naar voetnoot4. aangesproken. Zo dikwijls blijven mijn netten leeg. Mountjoy is alleen maar op me gesteld, en dat is al heel wat, maar niets voor deze tocht. Hij klaagt, hoor ik, dat ik niet de positie aanvaardde die de koning mij onlangs aanbood. Er werd me veertig pond aangeboden en hij liet mij in de verwachting dat het er honderd zouden zijn. Waarlijk iets nieuws: hij wilde dat ik verwachtte wat zij niet durfden beloven; ik heb al zo vaak meegemaakt dat ik zal niet zeggen beloften, maar heilige eden, niet werden nagekomen. Het verbaast me dat FranzGa naar voetnoot5. noch Eenoog een briefje van jou hebben meegebracht. Maar de eerste pleegt zijn eigen zaken te behartigen en Pieter kon geen tijd vrijmaken van zijn braspartijen; toen hij in Antwerpen arriveerde, was het niet mogelijk hem de eerste dag te ontmoeten, zo diep was hij in de wijn begraven. Deze keer heb ik mijn eigen bediendeGa naar voetnoot6. naar jullie gestuurd, die mij meer betrouwbaar nieuws over allerlei zaken kan brengen. Alsjeblieft, stuur hem niet met lege handen terug en laat hij zo snel mogelijk terugkeren, want dit is het enige dat mijn vertrek ophoudt. Betrek ook Tunstall bij de zaak, hij is een echte vriend. Laat het geld, op raad van Sixtinus, deponeren bij Maruffo die een wissel aan mijn bediende moet geven waarmee ik het overal kan innen en tegen de minste kosten. De heer Urswick beloofde me een jaar geleden een paardGa naar voetnoot7. en in die hoop gaf ik hem een Nieuwe Testament ten geschenke. Als ik zou weten dat die zaak hem niet ter harte gaat, zou ik de man niet lastig vallen. Als het zinvol lijkt, schrijf hem dan een paar woorden via mijn bediende. Ik ben blij voor je dat je Zotheid in persoon bij je hebt, die drukke man, bedoel ik;Ga naar voetnoot8. ik vraag je hem de hartelijkste groeten te doen namens mij. Ik houd van hem uit het diepst van mijn hart en ben hem veel verschuldigd. Hij steunt me met zijn gebeden, troost me en moedigt me aan met zijn brieven. Mocht mijn bediende iets nodig hebben, laat dan je goedgeefsheid, zo vraag ik je, hem niet teleurstellen. |
|