De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd784 Aan [John Fisher]
| |
[pagina 247]
| |
bent met wat ik u stuurde via Pieter Eenoog,Ga naar voetnoot2. geef het dan mee terug met mijn bediende. Als u meent iets aan Reuchlin te moeten schrijven, zal ik ervoor zorgen dat het aan hem wordt overhandigd. Omdat ik een lange reis ga ondernemen - want ik ga naar Venetië of, in ieder geval naar Bazel - heb ik een gemakkelijk paard nodig dat veel werk aankan. Als u er zo een over hebt, zal ik u erg dankbaar zijn als u het me stuurt via deze man. Ik vond de winter heel erg lang duren, zodat ik deels door verveling, deels door de voortdurende studies mezelf bijna doodde. Het laatste bedrijf van mijn verhaal en, als ik me niet vergis, van mijn leven, rest nog. Daarna ben ik van plan me te verschuilen en alleen voor mezelf en de muzen te zingen, want ik heb geen zin met zoveel druktemakers te blijven strijden. Het is mijn wens geweest nuttig te zijn voor de studies, voor zover mijn beperkte vermogens dat toestonden, en ik zou geen spijt hebben van mijn gezwoeg als die wens in vervulling ging. Lefèvre heeft mij in het geheel niet geantwoord, zelfs niet in een persoonlijke brief. Ik hoor echter dat hij kwaad is over mijn apologie, alsof ik het aan zijn gezag verschuldigd was eerbiedig te blijven zwijgen nadat ik zo door hem was aangevallen. Toch toomde ik mijn terechte verdriet in en had veel over voor onze vriendschap en christelijke ingetogenheid. U ziet hoe Hieronymus tekeer gaat tegen Rufinus, alleen omdat die hem in figuurlijke zin had geprezen.Ga naar voetnoot3. Ik vraag u, moet ik Lefèvre niet antwoorden als die mij in zijn gepubliceerde geschriften uitmaakt voor een ‘ondermijner van het begrip van de profeten’ ‘iemand die honend de glorie van Christus verwerpt’, ‘die handelt met de goddeloosheid van de joden’, ‘die onwaardige woorden spreekt over Christus en God’, ‘die een aanhanger is van het vlees, dat strijdt tegen de geest’, ‘die dingen schrijft die met elkaar niet te rijmen zijn, en die alleen thuishoren in gekkenhuizen’,Ga naar voetnoot4. terwijl hij zich zelf opwerpt als de verdediger van de waardigheid van Christus en mij een tegenstander daarvan maakt? Hoe vroom, hoe mild, hoe vriendschappelijk Lefèvre ook is, die uitspraken staan in zijn boeken en erkent hij als de zijne. Als ze er niet in staan, laten ze me dan beschuldigen van loos gepraat; als ze er wel in staan, en met deze vele andere, dan zou het hem passen aan te tonen of ik iets van die aantijgingen verdiende. Als ik ze heb verdiend, laten zij dan mijn uitspraken weerleggen; als ik ze niet heb verdiend, waarom wordt men dan niet eerder boos op Lefèvre die vanuit een hinderlaag een vriend zo wreed heeft aangevallen terwijl ik me slechts met een schild verdedig, en geen pijlen op hem afschiet, zoals ik volgens het gemene recht zeker had kunnen doen. | |
[pagina 248]
| |
Ik had u al het tweede boek van Theodorus van Gaza gestuurd. Ik stuur het u nu weer, maar gedrukt, zodat u het makkelijker kunt lezen. Ik weet dat de parafrase al bij u is verspreid. Het verbaast me dat Eenoog, via wie ik het heb verstuurd, zelfs geen briefje van u naar hier meebracht. De ziekte van GrocynGa naar voetnoot5. doet mij oprecht veel verdriet, hoe hij ook tegenover me stond. Ik zou willen dat dergelijk genieën geen last hadden van ouderdom of dood, maar zo is beslist door de goden. Wij dragen deze schat rond in vazen van klei, ja in glazen vazen. Ik weet dat de kwestie van de genealogie van Christus onontwarbaar is, en eigenlijk ook niet op mijn werk betrekking heeft; wat uit de werken van Annius verzameld is, staat me niet aan; het is een schrijver, naar ik vermoed, die op de eerste plaats erg roekeloos is, vervolgens erg op roem belust, en tenslotte een dominicaan.Ga naar voetnoot6. Als u daarom iets hebt gevonden, zorg er dan voor dat u het noteert, zodat mijn bediende die u, als het mogelijk is, komt groeten, het met zich hierheen brengt. Ik heb hem een reisgeld meegegeven dat mij ruim voldoende leek, maar mocht hij iets te kort komen, dan moet Uwe Eerwaarde er geen bezwaar tegen maken het wat aan te vullen. Met zoveel lokaas probeer ik de koning en de zeereerwaarde Achates van de koningGa naar voetnoot7. te paaien en toch heeft mijn hengel nog niets opgeleverd. Als het nu niet lukt, zal ik er voortaan geen angel en geen aas meer aan wagen. Ik moet, zoals men zegt, dit toneelstuk voltooien. Als het voltooid is, ben ik van plan me van deze misdadige wereld terug te trekken. De listen en lagen van de vorsten, de onbeschaamdheden van de Romeinse Curie hebben hun hoogtepunt bereikt en het ziet er naar uit dat de toestand van het volk binnenkort zo zal zijn dat het Turkse juk makkelijker te dragen is. Ik zal dus, met alles wat ik heb, mijn toevlucht zoeken bij u, als buiten de wereld en misschien wel het minst aangetaste deel van de christelijke wereld. Als ik dat niet kan bereiken, dan zal ik in ieder geval met gelijkmoedigheid sterven aan dit, naar ik stellig meen, niet onvrome werk. |
|