Erasmus aan de zeergeleerde heer Pierre Vitré, gegroet
Het pakte goed uit, mijn beste Vitré, dat mijn klacht, hoe die ook was, een zo vriendschappelijke en uitvoerige brief van je heeft losgewurmd. Niet zonder plezier herken ik daarin je oude genegenheid voor mij. Het verheugt me dat je in goede gezondheid verkeert. Ik zou het betreuren dat je door zoveel werkzaamheden in beslag wordt genomen, als die niet zodanig waren dat een waarlijk christelijke geest daar zelfs aan wil sterven. Ik wens je echter geluk met je energie die opgewassen is tegen al die arbeid; wat aan lichamelijke kracht ontbreekt vul je aan met je enthousiasme. Je moet weten dat de laatste brief van je me niet heeft bereikt. Als je mij laat weten waarvoor ik je moet aanbevelen bij de eerwaarde vader, Etienne Poncher, de bisschop van Parijs, zal ik onmiddellijk doen wat je verlangt. Wil je de uitmuntende heer Beaune, deken van Tours, mijn hartelijke groeten overbrengen. Het zou erg slecht van me zijn als ik niet gesteld was op een man, die zoveel doet voor de letteren en de deugd en bovendien ondankbaar, als ik niet van mijn kant de gevoelens beantwoord van iemand die me spontaan zijn vriendschap aanbiedt. Vaarwel, mijn vriendelijke Vitré.
151[7]