De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
771 Aan Johann Caesarius
| |
Erasmus van Rotterdam aan zijn vriend Johann Caesarius, gegroetIk vraag je, mijn zeer oprechte Caesarius: is het niet overduidelijk wat het spreekwoord bedoelt met ‘de noordooster wind drijft de wolken voort’Ga naar voetnoot1. nu ik zelf werk op werk stapel, alsof ik mijn eigen lastdier ben? Eerst had ik van Theodorus Gaza een Latijnse vertaling gemaakt, om degenen die Grieks wilden leren werk uit handen te nemen en tegelijk als het ware met een snoepje degenen te verleiden die de moeilijkheid van de taal leek af te schrikken. Maar eenmaal verleid, sleuren die mensen me naar een nieuwe taak en menen zij me zo te moeten opzadelen met een nieuwe arbeid, omdat ik hun die arbeid uit handen nam. Na het eerste boek verlangen zij het tweede van me en zij doen dat alsof zij daar recht op hebben: alsof iemand die je met een ontbijt heeft ontvangen, je ook lunch, souper en diner verschuldigd is. Maar wat doe je als het volk aandringt? Of je wilt of niet, je moet gehoorzamen. Ik hoop dat binnenkort de mensen zo volwassen en krachtig zullen zijn in deze studies dat zij mijn hulp niet meer nodig hebben en zelf zullen zwemmen zonder kurken.Ga naar voetnoot2. Vaarwel. Leuven, 20 februari 1518 |
|