De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd758 Aan Filips van Bourgondië
| |
[pagina 206]
| |
ontzaglijke werk. Omgekeerd troost me mijn geweten en het wellicht niet geringe nut dat het goede mensen zal opleveren. Misschien ben ik daartoe geboren en moet ik daarom niet naar het voorbeeld van de giganten met de goden strijden, misschien ook heb ik het zelf in de vijzel gebrokkeld en is het redelijk dat ik alles opeet.Ga naar voetnoot2. Nu ik het podium heb betreden, moet ik het stuk ten einde brengen, maar de ontknoping nadert. Ik zal het echter des te liever en nauwkeuriger voltooien nu u me daartoe aanspoort en me toejuicht, maar vooral, naar ik hoop, met instemming van Christus; als het Hem alleen behaagt is mij dat voldoende. Ik voorzie een wonderbaarlijke oogst aan geleerdheid en vroomheid in deze streken, als die enige mecenassen krijgen zoals u, die als met opgeheven vaandel talenten oproepen aan het werk te gaan en die met beloningen aanmoedigen en door hun gezag tot eer strekken. En als het niet reëel is te hopen op meer mensen zoals u, dan moeten we in ieder geval wensen dat de goden u in ons belang zo lang mogelijk willen behoeden en die gezindheid van u voortdurend versterken en daar zoveel mogelijk jaren aan toevoegen. Ik weet hoeveel ik verschuldigd ben aan uw waarlijk vaderlijke genegenheid jegens mij. Maar het is voor mij nu bijna te laat de strijd aan te gaan met vrouwe Fortuna en af te dalen in het strijdperk waarvan ik zelfs als jongeman afkerig was. Een hoge positie is een enorme last, aangezien het evenveel moeite met zich meebrengt die te handhaven als te verwerven. Deze leeftijd, deze gezondheid, deze aanleg vereisen een gemakkelijk te verwerven vorm van bescherming die geen afbreuk doet aan de voor studie benodigde rust. Maar ik laat me verder meeslepen in deze brief dan goed is. Moge het u goed gaan, zeer eerwaarde vader, aan wie ik mezelf en al mijn studiën toevertrouw. Leuven, 10 januari 1518 |
|