De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd749 Aan Jan [Bijl?] van Leuven
| |
[pagina 195]
| |
theologen en monniken te beschrijven zoals de meeste werkelijk zijn, dan pas was duidelijk geworden hoe beschaafd de Zotheid over hen heeft gesproken. Dat het echter schoollectuur is geworden, had ik nog niet gehoord. Ik zorgde er evenwel voor dat er niets in staat wat schadelijk is voor die leeftijd. Je vreest dat ze na dit te hebben gelezen alle godsdienstigheid de rug toe zullen keren, maar ik begrijp niet goed wat je daarmee bedoelt. Is er soms onmiddellijk gevaar dat men een hekel krijgt aan alle godsdienst, als men iets opmerkt over bijgelovige godsdienstigheid? Waren maar allen die zich tegenwoordig godsdienstig noemen, die naam waardig! Ja, ik ga nog een stapje verder: was het maar zo dat juist de seculieren en het gewone volk de ware christelijke godsdienst zo nastreefden dat zij die nu als enigen godsdienstig worden genoemd, niet godsdienstig leken! De wereld staat overal vol met kloosters. Ik veroordeel geen enkele orde; maar tel zelf eens hoe weinigen je er vindt die behalve uiterlijk en ceremoniën werkelijk iets van godsdienstigheid hebben: ze leiden een meer dan wereldlijk leven. Ikzelf heb niemand persoonlijk zwartgemaakt. Mijn scherts betrof algemene en alom bekende menselijke tekortkomingen. Toch zal ik me in andere dingen voortaan gematigder opstellen. En als het niet mogelijk is bepaalde mensen tevreden te stellen, zal ik me troosten met het voorbeeld van Paulus die ongeacht of het hem een slechte of goede naam bezorgde, vasthield aan wat juist was.Ga naar voetnoot2. Al krijg ik niet ieders bijval, dit althans bereik ik, dat ik bijval krijg van de besten en grootsten. En misschien zullen zij die mij bij mijn leven lasteren mij na mijn dood prijzen. Vaarwel, zeer geachte vader, en beveel mij in uw gebeden aan bij Christus. Leuven, 2 januari 1518 |
|