De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd748 Van Paschasius Berselius
| |
[pagina 193]
| |
ger tijdstip. Waartoe? Ben je soms in de tussentijd troepen aan het verzamelen, en krijgswerktuigen en geschut aan het klaarmaken? Doe geen moeite, mijn beste man, ik daag je niet uit en ik zou je ook geen ergernis willen bezorgen. Kom tot jezelf en kalmeer. Je bent veel te groot om met mij in de arena af te dalen. Want wat is Paschasius naast Erasmus, een man geboren voor een ereplaats op ieder gebied van de letteren en vriendendiensten. Houd op, het is genoeg, ik wil niet dat er tussen ons enig bloed vloeit, ik geef me uit eigen wil over. Je parafrase, waarmee je je een al te huiveringwekkende tegenstander hebt betoond, was er de oorzaak van dat ik, die de macht over mezelf kwijt ben, nu volgens het oorlogsrecht met heel mijn hart jou toebehoor. Op 28 december begaf ik me naar mijn allervriendelijkste vorstGa naar voetnoot2. in het kasteel van Hoei, waar hij me zoals altijd zeer welwillend en vriendelijk ontving. Ik overhandigde hem je brief en je parafrase, want degene aan wie jij die taak had toevertrouwd, had een- en andermaal geprobeerd dat te doen, maar tevergeefs. De vorst las met duidelijke stem voor wat je had geschreven, kuste het geschenk meerdere malen en zei steeds weer vol vreugde ‘Erasmus’. Mij werd gevraagd die dag op het kasteel te blijven. Na de mis was het tijd voor de maaltijd. Wij gingen de grote zaal binnen, waar grote, hoge wandkleden hingen. Even later werd water gebracht voor de handen. De vorst ging zitten, naast hem zijn broer Robert,Ga naar voetnoot3. een groot krijgsman, de Achilles als het ware van onze tijd. De derde plaats was voor diens echtgenote,Ga naar voetnoot4. een Penelope door haar leefwijze, een Lucretia door haar karakter. Op de vierde plaats zat hun dochter,Ga naar voetnoot5. een reeds huwbaar meisje, ingetogen als Diana. De vijfde en zesde plaats werden bezet door haar twee broers,Ga naar voetnoot6. van wie men kon denken dat ze de tweeling waren van Leda.Ga naar voetnoot7. Persoonlijk uitgenodigd door Jupiter zat ook ik, kever die ik ben, aan tussen zoveel goden en godinnen en ik trakteerde mijn ogen op goud, edelstenen en purper, mijn oren op zoete zang, mijn gehemelte op ambrozijn en nectar. Toen de honger gestild was en tafels en spijzen verwijderd, werd de dankzegging uitgesproken, stonden we op en begonnen sommigen te dobbelen, anderen te schaken. Ondertussen werd ik bij de vorst geroepen; het werd een lang gesprek vol lof over jou. Niemand is hem dierbaarder dan jij. Hij wil je zien en aan het hart drukken, als een vader, als een godheid die uit de hemel op aarde is neergedaald. Hij nodigt je uit in een brief; stel het niet uit. Je | |
[pagina 194]
| |
zult hem een groot genoegen doen door ieder oponthoud te vermijden. Bij de onsterflijke God, zorg dat een zo groot heer niet al te lang wordt gekweld door verlangen naar jou. Hij is niet zoals de bisschoppen die je in Italië, Frankrijk, Brittannië, Schotland en Duitsland hebt ontmoet. Geen van hen is met hem te vergelijken; of je nu let op rijkdom van geest, lichamelijke gaven of de gunsten van de fortuin, hij laat ze allemaal ver achter zich. Degenen die je me onlangs vroeg namens jou te groeten, schrijven op hun beurt er een groet aan jou bij en vooral Battista,Ga naar voetnoot8. die van je houdt als was je zijn vader. Groet alsjeblief Rutger Rescius, voor jou een zoon, voor mij een broer. Ik zal hem schrijven zodra ik tijd heb. Vaarwel, sieraad der letteren. Als je iets voor de vorst hebt, kun je dat rechtstreeks aan dit priestertje toevertrouwen. Nogmaals vaarwel, vanuit mijn cel, Luik, 7 januari. |
|