De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd747 Van Willibald Pirckheimer
| |
[pagina 190]
| |
houtje moeten bijten. Meestal is het zo dat zij die bij uitstek een goede positie verdienen, die mislopen. Maar wat zeg ik? Mislopen? Vaak zijn degenen van wie men denkt dat zij slecht af zijn, het meest gelukkig van allen en de rijken het minst. Wie is er immers gelukkiger dan jij? Niet door bezittingen die je van buitenaf ten deel vielen heb je roem verworven, maar in deugd en geleerdheid munt je zo uit dat je niet alleen tijdens je leven vermaard bent, maar jezelf ook nog tijdens je leven met onsterfelijkheid hebt omgeven. Maar genoeg hierover, want ik wil geen vleier lijken. Het deed me genoegen, mijn dierbare Erasmus, dat mijn onbeduidendheden je niet helemaal mishaagden; maar nog meer genoegen dat je zo oprecht en hartelijk je kritiek te berde brengt, iets wat je niet gedaan zou hebben als je niet erg op me gesteld was en niet wilde dat mijn werk in alle opzichten volmaakt was. Maar je weet dat iedereen altijd een excuus heeft en vooral vindingrijk is als het erom gaat zichzelf te verdedigen. Hierin wil ik niet als enige achterblijven, hoor daarom welwillend mijn excuus aan. Ik wil niet met dat afgezaagde liedje komen: ‘Ik ben iemand die verwikkeld is in allerlei staats- en privézaken, ik schreef meer geprikkeld door enthousiasme dan geleid door een vaste methode en gaf mijn geschriften overhaast uit’, want dan ligt dat woord van Cato voor de hand: ‘Je had kunnen zwijgen’.Ga naar voetnoot2. Maar luister. De mensen die ik opsom in mijn lijst, mijn zeer geëerde Erasmus, heb ik niet allemaal om de eer vermeld. Ik weet heel goed dat zich onder de geleerde ook domme mensen en onder de goede ook slechte hebben gemengd en - wat nog verrassender is - onder de vrienden ook vijanden. Maar de goede en geleerde mensen verdienden lof; de goede en machtige mensen echter, hoewel niet zeer geleerd, werden opgeworpen als een bolwerk tegen de kwaden; ook geleerde, maar minder goede mensen of weifelende bondgenoten moesten worden aangespoord of in hun mening worden gesterkt, vijanden moesten in de ogen van vijanden verdacht worden gemaakt. Ik ben niet helemaal in mijn verwachting teleurgesteld, want ik heb grotere opschudding teweeggebracht dan ik aanvankelijk inschatte: niet alleen heb ik de wankelmoedigen houvast gegeven, maar ook velen tot ons gebracht, zodat ze in woord en geschrift onze zaak verdedigden. Ja, sommige vrienden en begunstigers van onze vijanden heb ik behoorlijk verdacht en niet weinig gehaat gemaakt: maar misschien vind je het afkeurenswaardig dat ik horzels op horzels loslaat. Waar ik om moet lachen is dat zeer heilige mannen zich gedwongen zien hun verontwaardiging te onderdrukken en de hinderlijkheid | |
[pagina 191]
| |
van mijn lof met opgewekt gelaat te ontveinzen: niet omdat ze me zo mogen, maar omdat zij weten dat ik hun belangen kan bevorderen of schaden. Je weet immers hoe zij alles plegen af te meten aan hun eigen voor- en nadeel, dat evenwel onder een eerzaam voorwendsel. Verder had je liever gezien dat ik, waar ik met de sofisten een zijspoor betreed, al het andere onaangeroerd had gelaten en alleen dat had behandeld wat ik wilde behandelen. En ik beken, mijn beste Erasmus, dat ik dit aanvankelijk meer in een opwelling schreef dan met overleg, maar toen dat vuur of liever die hartstocht enigszins uitgewoed was, bracht ik vele onrijpe stukken op orde, veranderde ik veel, streepte heel wat door en haalde het weg. Ik meende toen te behandelen wat ik moest behandelen. Ik wilde namelijk aantonen dat de critici van Reuchlin niet alleen slecht maar ook uitermate dom en barbaars waren en, naar het voorbeeld van Lucianus,Ga naar voetnoot3. uitstallen hoe ver zij afstaan van volmaakte geleerdheid. Toch had ik besloten die uitweiding weg te laten, maar omdat mijn vrienden protesteerden tegen mijn voornemen, is het zo gebleven. Ja, ik waarschuwde zelfs dat het eerder leek te gaan om vertoon van talent of geleerdheid dan om de zaak die werd behandeld. Gedane zaken nemen geen keer, maar ik ben er toch nog tevreden over, en wel hierom: dat het jou je vriendschappelijke raad ontlokte, die mij veel meer genoegen deed dan wanneer je had geschreven alles goed te keuren. Want het is overduidelijk dat je aandacht aan mijn geschriften hebt geschonken en bezorgd was om mijn reputatie. Daarin toon je je duidelijk een goede en ware vriend. Wat zou ik graag willen dat je ooit naar behoren kon bedanken! Ik zou dit niet zozeer rijkelijk als wel graag doen, immers voor de meest beminnelijke en achtenswaardige man die er bestaat. Ik schrijf niets over de criticasters van Reuchlin, aangezien niets aan jouw welsprekende en zeer juiste geschriften kan worden toegevoegd. Dus weg met hen. Ik hoor dat zij via hun afgod iets tegen me van plan zijn.Ga naar voetnoot4. Maar wat het ook is, ik zal me er niet druk over maken; ik bekleed immers al zo lang openbare functies, dat ik geleerd heb beledigingen en laster niet alleen geduldig te dragen maar er ook om te lachen. Maar luister wat die vervloekte leeghoofden hebben gedaan. Nadat zij Johann Reuchlin van alle kanten hadden belegerd, wekten zij uiteindelijk, wat ik altijd al vreesde, door ik weet niet wat voor listen het misnoegen van zijn vorst.Ga naar voetnoot5. Ik vrees dat dit de man in | |
[pagina 192]
| |
de grootste ellende zal storten; alleen God kan hem aan de muil van deze tiran ontrukken. Zo zie je, mijn beste Erasmus, hoe ver de onrechtvaardigheid durft te gaan, vooral van die mensen die de zonden van het volk verslinden en menen dat ze het recht hebben de hemelpoort te sluiten of te openen. Wij wachten hier met ongeduld op je Nieuwe Testament en ook op je aantekeningen op de grote Paulus. Maar we zijn onrechtvaardig, want terwijl jij ons zoveel geeft, eisen wij steeds weer nieuwe dingen. Maar daar ben je zelf de oorzaak van, want altijd weer verleid je ons en toch zul je ons nooit verzadigen; of, juister gezegd, onze hebzucht maakt ons onverzadigbaar. Ik heb je apologie niet zonder verdriet gelezen, niet omdat je een onoprecht vriend antwoordt met woorden die niet uit het hart komen, maar omdat ik vrees dat daaruit grotere onrust ontstaat; overigens besef ik terdege dat je door veel oorzaken gedwongen werd tot een felle aanval. Maar soms is het mogelijk, ja noodzakelijk te ontvlammen als we vrede willen die we zonder oorlog niet kunnen bereiken. Vaarwel, mijn zeer geleerde Erasmus, het ga je goed en blijf me zoals altijd genegen: er kan me niets heerlijkers overkomen. Wat zou ik je graag eens in levende lijve willen zien! Wat zou ik graag willen dat je het plan opvat me eens te bezoeken! Daar zou je nooit spijt van krijgen en het zou zonder problemen kunnen als je een keer naar Bazel gaat. Dan zul je mijn welwillendheid ervaren, niet in woorden, maar daadwerkelijk, ook al is dat niet de welwillendheid die je verdient, maar wel die althans, die in mijn macht ligt. Nogmaals vaarwel, uitmuntend sieraad van de letteren. Neurenberg, 31 december 1517 |
|