De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus aan zijn vriend Wolfgang Capito, gegroetIk had nauwelijks tijd je dit te schrijven, laat staan om de apologie te herlezen, zo snel vertrok de bezorger na het overhandigen van de brieven. Vanaf het moment dat ik de kritiek van Lefèvre had gelezen, had ik binnen veertien dagen mijn apologie voltooid. Daarin beoog ik alleen maar de beschuldiging van goddeloosheid en godslastering die hij me op aanstichten van ik weet niet wie verweet, te weerleggen. Wat betreft je opmerking dat ik zijn mening vooraan heb geplaatst,Ga naar voetnoot1. alsof ik het daarmee eens was: dit is voldoende bewijs dat ik al had weerlegd wat hij beweert. Het was niet mijn taak er duidelijk te maken welke mening ik was toegedaan. Ik behandel wat ik onder handen heb. Wat betreft de opmerking in je brief dat ik Christus samengesteld noem: hoewel ik een mens ben en meen dat niets menselijks me vreemd is,Ga naar voetnoot2. verbaast het me als er iets dergelijks in staat, aangezien ik toch sinds vijfentwintig jaar weet, dat in die hypostase de menselijke natuur zo verbonden is met de goddelijke dat er geen samenstelling is, en in het hele betoog houd ik de enkelvoudigheid van de hypostase aan. Misschien vergis ik me, maar volgens mij heeft Baer de apologie niet gelezen, of anders heeft hij zitten gapen of zijn aandacht er niet bij gehad. Volgens hem schreef ik dat Christus kan worden opgevat als één van beide naturen, namelijk de menselijke; integendeel, tegen Lefèvre in, die wil dat Christus wordt opgevat als beide naturen, zeg ik dat ik Hij veeleer wordt opgevat als één natuur, namelijk de goddelijke, maar waaraan de menselijke natuur is verbonden. Ten overvloede toont hij aan dat de oude schrijvers ten onrechte benamingen van de hypostase gebruikten in plaats van benamingen van de naturen, terwijl ik ontken dat ik dat deed. | |
[pagina 170]
| |
Ik stuur het boek met eerdere verbeteringen zoals ik het naar Schürer heb gestuurd, omdat Baer schrijft dat het begin ontbreekt. Ik maak me niet al te druk om de spitsvondigheden van de Parijzenaars. Je zult zien dat ze binnenkort grotendeels worden weggehoond. Hier veroordeelt men ze al, in Cambridge zijn ze in de ban. Mattheus,Ga naar voetnoot3. je leermeester, is hier aangenomen om Hebreeuws te doceren. Ik wou dat je lexiconGa naar voetnoot4. al was verschenen. Wat de apologie betreft, vervul je vriendenplicht, zoals je gewoon bent, dan zal ik op mijn beurt voor jou doen wat ik kan. Ik heb Schürer een exemplaar gestuurd dat gelijk is aan dat van jou: je kunt hem je aantekeningen sturen als Froben het niet drukt, om ze toe te voegen aan het door mij gezonden exemplaar. Ik bespeur dat Baer overhelt naar Lefèvre, want hij merkt op dat ik me tegenover hem in mijn woede heb laten gaan, terwijl ik me toch onthield van iedere beschimping ondanks de lelijke manier waarop hij me had uitgedaagd en wel zonder enige reden. Terecht schrijf je dat het voor sommige lieden een vrolijk spektakel zal zijn als Erasmus en Lefèvre op de vuist gaan, maar wat kon ik doen? Moest ik zozeer gebrandmerkt verdergaan terwijl hij ongestraft bleef? Om die andere wauwelaars geef ik niet veel. Maar het getuigt van vriendschap dat je nog eens benadrukt dat het heel makkelijk is te kwetsen. Ik heb het Nieuwe Testament grotendeels af; als het is uitgegeven, ga ik slapen of voor mijzelf en de muzen zingen,Ga naar voetnoot5. als dit het loon is voor degenen die met zoveel ijver de letteren bevorderen. Ik heb je onlangs via iemand geschreven en ik twijfel er niet aan dat je de brief hebt ontvangen. Dat het je goed mag gaan, zeer geleerde Capito. Leuven, de dag van Sint-Nicolaas |
|