De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

725 Aan Jean Pyrrhus d'Angleberme
Leuven, 30 november 1517

Erasmus aan zijn vriend Pyrrhus, gegroet

Je brief^1. deed me genoegen. Ik ben blij te horen dat het jou zo goed gaat en dat je vader^2. nog volop actief is. Ik had geen afkeer van Frankrijk, maar het was toen^3. nog niet raadzaam voor mij over verhuizen te praten en het aanbod van die kant lag ook nog niet voldoende vast. Ik begrijp ook niet waarom die geweldige ophef in het begin over een verzoek aan mij om daarheen te komen, plotseling is weggeëbd. Budé zei in zijn brief alleen met betrekking tot die Guillaume, die Petit heet, de biechtvader van de koning, dat er iets was misgegaan. Ik ben er nog niet helemaal achter wat dat was. Je doet er goed aan de schone letteren te beoefenen naast je andere studie. Vaarwel, sa-

1. Deze brief is niet bewaard gebleven.

2. Pierre d'Angleberme, aan wie brief 140 is gericht.

3. In februari 1517.

[p. 163]

men met je voortreffelijke vader, je lieftallige echtgenote en je aardige kinderen, en groet allen die me genegen zijn.

Leuven, de dag van Sint-Andreas, 1517